Uitspraak 200104211/1


Volledige tekst

200104211/1.
Datum uitspraak: 26 juni 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de vennootschap onder firma [appellant], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 4 juli 2001 in het geding tussen:

appellante

en

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 1999 heeft de teammanager van LASER beweerdelijk namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de minister) een aanvraag van appellante om een tegemoetkoming op de voet van de Regeling oogstschade 1998 (hierna: de Regeling) afgewezen.

Bij besluit van 8 augustus 2000 heeft de regiomanager beweerdelijk namens de minister het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 4 juli 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 14 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 september 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 24 oktober 2001 heeft de minister een memorie van antwoord ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. A.L. Stegeman, advocaat te Roermond, vergezeld van [appellant], en de minister, vertegenwoordigd door mr. E.T. Stevens en H. de Bakker, respectievelijk juridisch medewerker bij LASER Dordrecht en deskundige, werkzaam bij het Bureau Coördinatie Expertise-organisatie (hierna: BCE), zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Eerst bij besluit van 9 oktober 2000 (Stcrt. van 11 oktober 2000, nr. 197, p.12) heeft de minister aan de regiomanager van het agentschap LASER mandaat verleend om namens hem bezwaarschriften tegen besluiten van teammanagers inzake beslissingen met betrekking tot de Regeling gegrond of ongegrond dan wel niet-ontvankelijk te verklaren. Het besluit van 8 augustus 2000 is derhalve onbevoegdelijk genomen en had door de rechtbank moeten worden vernietigd. Nu het hier aan de orde zijnde bevoegdheidsgebrek betreft het tijdelijk, door het bevoegd gezag achteraf gedekte ontbreken van mandaat van een ambtenaar, tot wiens taakuitoefening het nemen van beslissingen op bezwaar ter zake in beginsel behoort, is het in dit geval uit een oogpunt van proceseconomie geraden om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven als de inhoud van het besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.

2.2. In geschil is de in bezwaar gehandhaafde weigering appellante een tegemoetkoming te verstrekken ter compensatie van gestelde schade aan de gewassen struikrozen, stamrozen en Salix.

2.3. Appellante heeft allereerst betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat de schade aan het gewas Salix ten onrechte niet in de berekening is betrokken.

2.3.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat de minister de gestelde schade aan Salix terecht buiten beschouwing heeft gelaten, aangezien een daartoe strekkende melding in de zin van artikel 6 van de Regeling ontbreekt. Het was, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb en artikel 3, aanhef en onder e, van de Regeling aan appellante om een accurate opgave van de voor deze Regeling vereiste gegevens te doen. Gelet hierop en op het systeem van de Regeling, kon deze voor risico van appellante komende omissie niet in de bezwaarfase worden hersteld. Dat appellante in verband met drukke werkzaamheden op haar bedrijf geen gelegenheid zou hebben gehad de gestelde schade aan Salix te melden, doet aan de juistheid van het oordeel van de rechtbank niet af.

2.3.2. Appellante heeft voorts betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de schade aan stamrozen beneden het eigen risico van 30% van de teeltplanprognose blijft.

2.3.3. Ook dit betoog faalt. Niet is gebleken dat de rechtbank bij de beoordeling of appellante aanspraak heeft op een tegemoetkoming voor schade aan stamrozen, ten onrechte is uitgegaan van een- en tweejarige stamrozen. Voorts is niet gebleken dat de uitkomst van de berekening van de schade aan stamrozen in het geval van appellante, onjuist is. Naar de deskundige van BCE ter zitting heeft medegedeeld, is de berekening van de schade gebaseerd op gegevens die appellante en haar accountant hebben verstrekt en niet op de feitelijke teeltplanoppervlakte, zoals uit strikte toepassing van de Regeling zou voortvloeien, zulks om appellante tegemoet te komen aangezien de taxatie op een laat moment heeft plaatsgevonden. De deskundige van BCE heeft onweersproken gesteld dat indien zou zijn vastgehouden aan een strikte toepassing van de Regeling, de schade aan stamrozen nog lager zou zijn uitgevallen dan het thans berekende bedrag. Het oordeel van de rechtbank dat appellante niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming voor schade aan stamrozen, omdat de berekende schade niet boven het eigen risico uitkomt, is derhalve juist.

2.3.4. Appellante heeft verder betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat de weigering van een tegemoetkoming voor schade aan struikrozen ondeugdelijk is gemotiveerd. Volgens appellante is de taxatie door BCE op

13 september 1999, waarop de weigering is gebaseerd, niet zorgvuldig verlopen.

2.3.5. Dit betoog faalt eveneens. Er zijn geen aanwijzingen dat de taxatie door BCE onzorgvuldig is verlopen, temeer nu appellante ter zitting heeft erkend dat een door haar ingeschakelde deskundige van Naktuinbouw, bij een bezoek op 16 en 17 september 1999 aan het bedrijf, geen schade aan struikrozen heeft geconstateerd en geen reden heeft gezien daar verder onderzoek naar te doen door de wortels te inspecteren. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de minister op goede gronden een tegemoetkoming voor schade aan struikrozen heeft geweigerd.

2.3.6. De minister heeft zich voorts met recht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden die tot een andere conclusie zouden moeten leiden. De Regeling beoogt geen volledige schadeloosstelling. Dat appellante schade zou hebben geleden, omdat de geplande investeringen, waaronder de bouw van een koelcel, geen doorgang konden vinden, is geen bijzondere omstandigheid maar een onderkend gevolg van de gemaakte beleidskeuze.

2.4. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.1. is overwogen, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het bij de rechtbank ingestelde beroep zal alsnog gegrond worden verklaard. Het besluit op bezwaar komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.

2.5. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten in beroep en hoger beroep te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 4 juli 2001, 2000/811 BELEI;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de regiomanager van LASER, beweerdelijk namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 8 augustus 2000, kenmerk 99.2.2399/JLB;

V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;

VI. veroordeelt de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.530,58, waarvan een gedeelte groot € 1288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de Staat (het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) te worden betaald aan appellante;

VII. gelast dat het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (in totaal € 510,50) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2002

195-401.