Uitspraak 200105860/1


Volledige tekst

200105860/1.
Datum uitspraak: 19 juni 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],

en

gedeputeerde staten van Groningen,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2001 hebben burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer het wijzigingsplan "Besluit tot wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied Hoogezand-Sappemeer" vastgesteld. Dit besluit is aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 28 september 2001, nr. 2001/11.954/39, RRB, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 26 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 28 november 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben verweerders geen verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [appellant]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2002, waar appellanten in persoon en verweerders, vertegenwoordigd door mr. G. Folmer, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is namens burgemeester en wethouders mr. G.H. Arkema, ambtenaar van de gemeente, aldaar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het plangebied is gelegen tussen Meerwijck en Kropswolde ten noorden van de Meerweg en ten westen van de Woldweg. Aan de oostkant grenst het gebied aan een woongebied. Het plan voorziet in wijziging van de bestemming "Agrarische doeleinden" met de aanduiding “bosbouw”, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan “Buitengebied”, in de bestemming “Bos”. Het plangebied is in het herinrichtingsplan voor het deelgebied “Oude Veenkoloniën” (verder: het herinrichtingsplan) genoemd als gebied waarbinnen de bestaande kwaliteiten van het landschap, de aanleg van bosgebieden als uitloopgebied bij de grotere woonkernen en als gebied ter accentuering van overgangszones tussen de verschillende landschapstypes dienen te worden gehandhaafd dan wel versterkt.

2.2. Appellanten zijn woonachtig aan de Woldweg 118a en 118b te Kropswolde. Zij stellen dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan het plan nu dit niet voorziet in de bestemming “Bos” achter de percelen aan de Woldweg 118a tot en met 120b. Hierdoor wordt gehandeld in strijd met het herinrichtingsplan, aldus appellanten.

2.3. Burgemeester en wethouders willen met de bosaanleg de kern Meerwijck beter inbedden in het landschap. Het bos zal dienen als uitloopgebied voor Meerwijck en Kropswolde. Achter de percelen aan de Woldweg 118a tot en met 120b is in afwijking van hetgeen in het herinrichtingsplan is opgenomen, geen bosaanleg voorzien aangezien de betreffende grond was betrokken bij een grondruil.

2.4. Verweerders hebben geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten en hebben het plan goedgekeurd. Zij stellen zich op het standpunt dat burgemeester en wethouders inzake de situering konden afwijken van hetgeen in het herinrichtingsplan is opgenomen. Hierdoor ontstaan bovendien meer bosranden hetgeen uit oogpunt van natuur en recreatie aantrekkelijk is.

2.5. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen.

Er is geen grond om aan te nemen dat burgemeester en wethouders in beginsel niet vrij zijn binnen de in het bestemmingsplan opgenomen objectieve begrenzing de grenzen van het wijzigingsplan te bepalen.

Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat burgemeester en wethouders een begrenzing kunnen vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.

Ingevolge artikel 21.7 van de voorschriften van het bestemmingsplan “Buitengebied” dienen burgemeester en wethouders bij wijziging van de bestemming “Agrarische doeleinden” in de bestemming “Bos” te voldoen aan de volgende voorwaarden en beperkingen: de wijzigingsbevoegdheid is uitsluitend van toepassing op de gronden op de plankaart aangegeven met “bosbouw”, de wijziging dient te passen in het herinrichtingsplan, de totale omvang van de boscomplexen mag niet meer dan 120 hectare bedragen en de bepalingen in artikel 19 van de planvoorschriften dienen op overeenkomstige wijze te worden toegepast.

De Afdeling leest het beroep van appellanten aldus dat zij van mening zijn dat burgemeester en wethouders ten onrechte toepassing hebben gegeven aan hun wijzigingsbevoegdheid, zoals neergelegd in artikel 21.7 van de voorschriften van het bestemmingsplan “Buitengebied”, aangezien de wijziging volgens hen niet past in het herinrichtingsplan. Niet in geding is dat aan de andere voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is voldaan.

Het herinrichtingsplan voorziet nabij Meerwijck in acht hectare bosaanleg. Dit betreft onder meer de door appellanten bedoelde gronden die een oppervlakte van ongeveer één hectare beslaan. Met het wijzigingsplan is van de in het herinrichtingsplan opgenomen situering afgeweken omdat de door appellanten bedoelde gronden betrokken zijn geweest bij een grondruil. In de plaats van deze gronden zijn andere gronden, met ongeveer eenzelfde oppervlakte, in het wijzigingsplan opgenomen.

Uit het herinrichtingsplan volgt dat een beperkte afwijking van de in het herinrichtingsplan opgenomen situering toelaatbaar is. Naar het oordeel van de Afdeling hebben verweerders zich op het standpunt kunnen stellen dat in dit geval sprake is van een beperkte afwijking. Verweerders mochten er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit vanuit gaan dat burgemeester en wethouders het herinrichtingsplan niet meer in de volle omvang althans niet met de daarin opgenomen situering konden realiseren. Verweerders hebben zich daarmee op het standpunt kunnen stellen dat voldaan is aan de wijzigingsregels in artikel 21.7 van het bestemmingsplan.

Ter zitting is verder niet weersproken dat de wijziging in de situering uit een oogpunt van natuur en recreatie aantrekkelijk is aangezien daardoor meer bosranden ontstaan.

De Afdeling is van oordeel dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het wijzigingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.

Het beroep is ongegrond.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.

w.g. Lauwaars w.g. Van Onselen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2002

178-371.