Uitspraak 200104022/1 en 200104062/1


Volledige tekst

200104022/1 en 200104062/1.
Datum uitspraak: 19 juni 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [plaats]

en

burgemeester en wethouders van Zundert,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2000, kenmerk 2000/5877, hebben verweerders krachtens artikel 125 van de Gemeentewet in samenhang met artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht beslist bestuursdwang toe te passen ter zake van de door appellante geëxploiteerde LPG-installatie behorende bij het Total verkooppunt voor motorbrandstoffen op het perceel gelegen aan de Sint Bavostraat 95 te Rijsbergen. Dit besluit is aangehecht. Bij brief van 18 januari 2001 hebben verweerders een verzoek van appellante tot verlenging van de begunstigingstermijn afgewezen. Deze brief is aangehecht.

Bij besluit van 23 april 2001, verzonden op 26 april 2001, hebben verweerders het bezwaar tegen de toepassing van bestuursdwang ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 6 juni 2001 bij de arrondissementrechtbank te Breda beroep ingesteld. Dit beroepschrift is door de arrondissementrechtbank doorgezonden en binnengekomen bij de Raad van State op 3 augustus 2001. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 december 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij besluit van 26 juni 2001, verzonden 9 juli 2001, hebben verweerders het bezwaar, gericht tegen hun afwijzing van het verzoek tot verlenging van de begunstigingstermijn, ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 7 augustus 2001 bij de arrondissementrechtbank Breda beroep ingesteld. Dit beroepschrift is door de arrondissementrechtbank doorgezonden en bij de Raad van State binnengekomen op 15 augustus 2001. Deze brief is aangehecht.

Bij brieven van 24 juli 2001 respectievelijk 13 december 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2002, waar appellante vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. M.M.A.J. Braspenning, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de naamloze vennootschap “TotalFinaElf Nederland N.V.” vertegenwoordigd door [gemachtigde].

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.

Ingevolge artikel 5:28 van de Algemene wet bestuursrecht behoort tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang het verzegelen van gebouwen, terreinen en hetgeen zich daarin of daarop bevindt.

2.2. Appellante heeft op 4 april 2000 een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer aangevraagd voor het in werking hebben van een verkooppunt voor motorbrandstoffen en een LPG-installatie op de locatie Sint Bavostraat 95 te Rijsbergen. Verweerders hebben op 9 oktober 2000 een ontwerpbesluit gepubliceerd, waarbij de vergunning voor de LPG-installatie wordt geweigerd, omdat niet wordt voldaan aan de afstandseisen uit het Besluit LPG-tankstations milieubeheer.

Bij besluit van 30 oktober 2000 hebben verweerders appellante aangeschreven vóór 1 februari 2001 de bij het verkooppunt voor motorbrandstoffen behorende LPG-installatie te sluiten.

Op 11 december 2000 heeft appellante verweerders verzocht de begunstigingstermijn te verlengen. Verweerders hebben dit verzoek afgewezen.

Op 5 februari 2001 hebben verweerders de aangezegde bestuursdwang geëffectueerd door het verzegelen van het vulpunt van de LPG-installatie. Op 3 april 2001 is de revisievergunning voor wat betreft de LPG-installatie geweigerd.

2.3. Appellante stelt in haar belangen te zijn geschaad, nu verweerders in een eerder besluit tot toepassing van bestuursdwang een onjuiste beroepsinstantie hebben vermeld.

2.3.1. De Afdeling stelt vast dat verweerders bij besluit van 28 september 2000 appellante onder aanzegging van bestuursdwang hebben aangeschreven vóór 1 november 2000 de LPG-installatie te sluiten. In dat verband hebben zij vermeld dat rechtstreeks beroep op de Afdeling kan worden ingesteld. Bij besluit van 30 oktober 2000 hebben verweerders deze onjuiste rechtsmiddelenverwijzing hersteld en een nieuw primair besluit genomen met een juiste rechtsmiddelenverwijzing. Hierbij hebben verweerders de begunstigingstermijn verlengd tot 1 februari 2001. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat appellante door deze gang van zaken niet is benadeeld. De beroepsgrond treft geen doel.

2.4. Niet in geschil is dat de LPG-installatie in strijd met artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer in werking was, zodat verweerders bevoegd waren tot het toepassen van bestuursdwang.

2.4.1. Appellante stelt dat de procedure tot het toepassen van bestuursdwang onzorgvuldig is uitgevoerd. In dat verband voert zij aan dat de begunstigingstermijn onredelijk kort is. Verder stelt appellante dat verweerders ten onrechte hebben geconcludeerd dat de LPG-installatie niet legaliseerbaar is, aangezien zij op 26 april 2001 een conceptaanvraag om een vergunning krachtens de Wet milieubeheer bij verweerders heeft ingediend om het vulpunt van de LPG-installatie te verplaatsen naar de Oude Baan en verweerders de verwachting hebben gewekt aan de verplaatsing te zullen meewerken. Daarnaast betoogt appellante dat verweerders ten onrechte en in strijd met de gemaakte afspraken die tussen haar en verweerders waren gemaakt over uitstel van de begunstigingstermijn, de termijn niet hebben verlengd.

2.4.2. Verweerders zijn blijkens de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de begunstigingstermijn redelijk is, temeer omdat de inrichting reeds jaren zonder vergunning in werking is en appellante sluiting van de LPG-installatie had kunnen zien aankomen. Daarnaast is de revisievergunning voor de LPG-installatie aan de Sint Bavostraat 95 geweigerd, met als gevolg dat legalisatie van de LPG-installatie niet mogelijk is. De plannen om het vulpunt van de LPG-installatie te verplaatsen naar de Oude Baan te Rijsbergen zijn daarenboven onvoldoende concreet gebleken en ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar bestond volgens verweerders geen grond voor de verwachting dat op positieve zin op de (concept)aanvraag zou worden beslist.

Tegen deze achtergrond achten zij een begunstigingstermijn van drie maanden redelijk en zien zij geen aanleiding de begunstigingstermijn te verlengen.

2.4.3. De Afdeling overweegt dat de afstandeisen uit het Besluit LPG-tankstations milieubeheer al een aantal jaren op de onderhavige inrichting van toepassing zijn, zodat appellante reeds lang op de hoogte kon zijn met de consequenties hiervan. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het bestreden besluit strekkende tot handhaving van de toepassing van bestuursdwang is genomen na het moment waarop verweerders de revisievergunning voor wat betreft de LPG-installatie aan de Sint Bavostraat 95 te Rijsbergen hadden geweigerd. Daarnaast blijkt uit de stukken dat appellante in de gelegenheid is gesteld haar zienswijzen kenbaar te maken omtrent het voornemen van verweerders bestuursdwang toe te passen. Gelet hierop kan niet met vrucht worden gesteld dat verweerders het besluit tot toepassing bestuursdwang onzorgvuldig hebben genomen.

Wat betreft de verplaatsing van het vulpunt van de LPG-installatie naar de Oude Baan, overweegt de Afdeling dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen objectieve grond bestond voor de verwachting dat in positieve zin op de aanvraag zou worden beslist, zodat verweerders in redelijkheid ervan hebben kunnen afzien de begunstigingstermijn daarop af te stemmen.

Gelet hierop en de voorgeschiedenis mede in aanmerking genomen, overweegt de Afdeling dat verweerders in redelijkheid de begunstigingstermijn hebben kunnen vaststellen. Het vorenstaande leidt de Afdeling tot de conclusie dat hetgeen appellante heeft aangevoerd ten aanzien van de besluitvorming naar aanleiding van het verzoek tot verlenging van de begunstigingstermijn, niet slaagt.

2.5. De beroepen zijn ongegrond.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Melse
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2002

191-414.