Uitspraak 201508596/1/A3


Volledige tekst

201508596/1/A3.
Datum uitspraak: 2 november 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 13 november 2015 in zaak nr. 15/1051 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg.

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2014 heeft het college [appellant] ambtshalve ingeschreven op het adres Ommerweg 67 te Balkbrug, gemeente Hardenberg.

Bij besluit van 22 april 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 november 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2016, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door H.J. Gerrits, werkzaam bij de bestuursdienst Ommen-Hardenberg, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij besluit van 13 januari 2014 heeft het college ambtshalve besloten [appellant] in te schrijven op het adres Ommerweg 67 te Balkbrug. Hiertoe is besloten omdat [appellant], met enkele onderbrekingen wegens verblijf in andere instellingen, sinds 10 december 2008 verblijft en overnacht in het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht, dat is gevestigd op dit adres. Volgens het college dient een persoon ingevolge de Basisregistratie Personen (hierna: de brp) te zijn ingeschreven op het adres waar hij woont of verblijft en biedt de wet geen ruimte om ingeschreven te blijven staan op de plek van de eigen woning indien daarin niet meer wordt verbleven. [appellant] is door het college de gelegenheid geboden zijn eigen woning als briefadres op te geven, maar hiervan heeft hij geen gebruik gemaakt.

2. [appellant] wenst ingeschreven te blijven staan op het adres [locatie] in Driezum omdat dit het adres van zijn eigen woning is. Dit is voor hem een betrouwbaar adres omdat hij in verscheidene instellingen opgenomen is geweest, aldus [appellant]. Het niet ingeschreven staan op het adres waar zijn eigen woning is brengt voor hem veel nadelige gevolgen met zich. [appellant] stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij heeft geweigerd een briefadres op te geven omdat hij dit wel heeft gedaan, namelijk het adres van de instelling.

3. Ingevolge artikel 1:1, aanhef en onder o en p van de Wet basisregistratie personen (hierna: de Wet brp) wordt verstaan onder:

o. het woonadres:

1° het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten.

2° het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder 1, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten.

p. het briefadres: het adres waar voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen.

Ingevolge artikel 2.40, eerste lid, kan degene die zijn woonadres heeft in een instelling die is aangewezen op grond van het derde of het vierde lid, in afwijking van de artikelen 2.38, eerste lid, en 2.39, eerste lid, in plaats van zijn woonadres een briefadres kiezen en daarvan overeenkomstig de genoemde bepalingen aangifte doen.

4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 maart 2015 in zaaknr. ECLI:NL:RVS:2015:866), is het doel van de Wet brp dat de in de basisregistratie personen vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de basisregistratie personen gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. Overeenkomstig hetgeen is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2016, in zaaknr. ECLI:NL:RVS:2016:977, dient bij de toepassing van de Wet brp aan de hand van een geheel van waarneembare omstandigheden te worden beoordeeld waar iemand woont, waarbij de plaats waar de betrokkene ’s nachts pleegt te slapen een grote betekenis kan hebben. Ingeval iemand op meer dan één adres woont, is het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar het meest zal overnachten het woonadres en ingeval iemand niet op één of meer adressen woont, is het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten het woonadres.

De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat uit het bepaalde in artikel 1.1, aanhef en onder o, volgt dat bij het bepalen van het woonadres met name van belang is waar de betrokkene de meeste malen overnacht.

Het bepaalde in artikel 2.40 van de Wet brp ziet op de situatie waarin een persoon zijn woonadres als hiervoor bedoeld heeft in een instelling. In zo’n geval kan de betrokkene kiezen voor een briefadres in plaats van het woonadres. Achtergrond hiervan is dat de betrokkene uit oogpunt van privacy de mogelijkheid moet hebben om het adres van de instelling niet in de Wet brp te hebben vermeld. Ter zitting is bevestigd dat de instelling in Balkbrug een instelling als bedoeld in artikel 2.40 van de Wet brp is.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het woonadres van [appellant] ten tijde van het bestreden besluit Ommerweg 67 te Balkbrug was. De rechtbank heeft hierbij terecht doorslaggevende betekenis toegekend aan het feit dat [appellant] op dit adres daadwerkelijk dag en nacht verblijft. Dat [appellant] door verblijf in diverse instellingen telkens op een ander adres woont en daarom steeds ergens anders moet worden ingeschreven is een beoogd gevolg van de Wet brp.

Anders dan de rechtbank heeft overwogen heeft [appellant] niet geweigerd een briefadres op te geven maar heeft hij verzocht om het adres van de instelling op te nemen als briefadres. De Afdeling gaat er van uit dat de rechtbank hiermee bedoeld heeft dat [appellant] geweigerd heeft een briefadres als bedoeld in de Wet brp op te geven. Uit de Wet brp volgt dat een briefadres niet hetzelfde adres kan zijn als het woonadres. Nu voor [appellant] Ommerweg 67 te Balkbrug zijn woonadres was kon dit adres niet als briefadres in de brp worden geregistreerd.

Gelet op al het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college [appellant] terecht heeft ingeschreven op het adres Ommerweg 67 te Balkbrug omdat dit zijn woonadres was en hij geen briefadres in de zin van de Wet brp heeft opgegeven.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het bij brief van 12 augustus 2016 door [appellant] gedane verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.

w.g. Hagen w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2016

317.