Uitspraak 201506453/1/V2


Volledige tekst

201506453/1/V2.
Datum uitspraak: 25 oktober 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 21 juli 2015 in zaak nr. 15/1563 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2015 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken, de vreemdeling opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 21 juli 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Thelosen, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.

De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Uit de door de staatssecretaris overgelegde, door de vreemdeling ondertekende vertrekverklaring blijkt dat de vreemdeling op 10 mei 2016 met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (hierna: IOM) vanuit Nederland is vertrokken naar zijn land van herkomst, Afghanistan. Uit deze verklaring blijkt eveneens dat de vreemdeling met de ondertekening ermee instemt dat de verblijfsrechtelijke procedures worden beëindigd en dat zijn verblijfsvergunning wordt ingetrokken. Ook een procedure over een inreisverbod op grond van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000 is verblijfsrechtelijk van aard. Gelet daarop heeft de vreemdeling geen belang bij beoordeling van zijn hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 21 juli 2015 (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3715).

2. De thans ingebrachte stelling van de vreemdeling dat hij zijn procedures niet daadwerkelijk heeft ingetrokken en dat hij na gegrondverklaring van zijn hoger beroep uiteindelijk weer met een verblijfsvergunning Nederland wil inreizen, kan niet afdoen aan de door hem ondertekende vertrekverklaring. Gesteld noch gebleken is dat de vreemdeling deze verklaring niet vrijwillig, maar onder dwang of zonder kennis van de inhoud heeft ondertekend. In de vertrekverklaring staat dat de vreemdeling vrijwillig vertrekt en dat zijn aanvraag voor vertrek met IOM-assistentie niet op oneigenlijke gronden is ingediend. Aldus laat de ondertekening van de vertrekverklaring geen ruimte voor het aanvaarden van een tegenovergesteld standpunt over deze verklaring na vertrek naar het land van herkomst.

3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Bossmann
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2016

314.