Uitspraak 200105593/1


Volledige tekst

200105593/1.
Datum uitspraak: 19 juni 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats]

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 3 oktober 2001 in het geding tussen:

appellant

en

burgemeester en wethouders van Ridderkerk.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders van Ridderkerk (hierna: burgemeester en wethouders) op grond van de in artikel 5.1b.2, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Ridderkerk 1997 (hierna: de APV) gegeven aanwijzingsbevoegdheid een aantal locaties in de gemeente aangewezen waar het in artikel 5.1b.2, eerste lid, van de APV gestelde verbod niet geldt alsmede de Beleidsregel woonwagens 2000 (hierna: de beleidsregel) vastgesteld.

Bij besluit van 18 januari 2001 hebben burgemeester en wethouders het gemaakte bezwaar tegen de aanwijzing van locatie parkeerterrein Reijerpark-Hogeweg, nabij het Goudenregenplantsoen, ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 2 januari 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 3 oktober 2001, verzonden op 4 oktober 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 6 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. E.J. Jansen, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 5.1b.2, eerste lid, van de APV is het verboden op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere – al dan niet met enige beperking – voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats een woonwagen te stallen, te bewonen of anderszins te gebruiken.

Ingevolge het tweede lid van vorengenoemd artikel kunnen burgemeester en wethouders wegen of gedeelten daarvan aanwijzen waar het in het eerste lid gestelde verbod niet geldt en bepalen voor welk aantal dagen en aantal woonwagens het verbod op de aangewezen locatie(s) niet geldt.

2.2. Gebleken is dat het voornemen tot aanwijzing van locaties is gepubliceerd in het Gemeentejournaal van 27 april 2000. Hierop zijn schriftelijke reacties met zienswijzen van inwoners ingekomen. Tevens is inwoners de mogelijkheid geboden tot inspreken tijdens de commissievergadering van de raadscommissie Algemene zaken van 10 mei 2000. Hiervan is gebruikt gemaakt door 1 persoon. Voorts heeft de politie schriftelijk advies uitgebracht over de mogelijke locaties. Zij heeft per locatie de aspecten bereikbaarheid, mogelijk aantal woonwagens, overige gebruikers, omwonenden, sociale controle, voorzieningen en mogelijkheden van politietoezicht geïnventariseerd en laten meewegen. De politie heeft op grond van dit onderzoek haar voorkeur uitgesproken voor de locatie parkeerterrein Reijerpark-Hogeweg. Dit advies van de politie is ambtelijk beoordeeld. Na de ambtelijke beoordeling van het advies en ambtelijke afweging van alle geïnventariseerde locaties en aspecten is ook in het ambtelijk advies de voorkeur uitgesproken voor dit parkeerterrein. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat niet kan worden staande gehouden dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid het algemeen belang bij het reguleren van het verblijf van woonwagenpassanten hebben kunnen laten prevaleren boven het belang van appellant en tot de aanwijzing van onderhavige locatie hebben kunnen komen. Dat burgemeester en wethouders nadien tot een ander beleid zijn gekomen, kan aan dit oordeel niet afdoen.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2002

91-421.