Uitspraak 201604064/1/V3


Volledige tekst

201604064/1/V3.
Datum uitspraak: 18 oktober 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 25 mei 2016 in zaak nr. 16/8792 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 25 mei 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T. Volckmann, advocaat te Zwolle, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De vreemdeling klaagt in grief I dat de rechtbank ten onrechte het geconstateerde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb is gepasseerd zonder daarbij de staatssecretaris te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten.

1.1. De rechtbank heeft in beroep geconstateerd dat sprake is van een schending van een vormvoorschrift. De rechtbank heeft aanleiding gezien om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, maar heeft daarbij afgezien van een proceskostenveroordeling. Nu er een gebrek is geconstateerd, had de rechtbank de staatssecretaris moeten veroordelen tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten.

De grief slaagt.

2. Hetgeen overigens in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.

3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris tot vergoeding van de bij de vreemdeling met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten te veroordelen. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.

4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 25 mei 2016 in zaak nr. 16/8792, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris tot vergoeding van de bij de vreemdeling met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten te veroordelen;

III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

IV. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.488,00 (zegge: veertienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.

w.g. Verheij w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2016

765.