Uitspraak 200105883/1


Volledige tekst

200105883/1.
Datum uitspraak: 19 juni 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], allen wonend te [woonplaats],

en

burgemeester en wethouders van Bergh,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij brief van 29 april 2001 hebben appellanten een verzoek bij verweerders ingediend met de strekking de bij besluit van 16 mei 2000 verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [vergunninghouder] op het perceel [locatie] te [plaats], in te trekken dan wel de aan de vergunning verbonden voorschriften te wijzigen.
Verweerders hebben bij besluit van 16 oktober 2001, verzonden op 23 oktober 2001, dit verzoek afgewezen.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 27 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 29 november 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 28 januari 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2002, waar appellanten […] en […] in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. drs. A.H. van Hout en C. Schijff, beide ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: de Awb) dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken, tenzij het besluit:

a. op bezwaar of in administratief beroep is genomen;

b. aan goedkeuring is onderworpen;

c. de goedkeuring van een ander besluit of de weigering van die goedkeuring inhoudt;

d. is voorbereid met toepassing van een in de afdeling 3.5 geregelde procedures.

Ingevolge artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag beperkingen waaronder een vergunning is verleend en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden in het belang van de bescherming van het milieu.

Ingevolge het tweede lid van artikel 8.23 kan een ieder, met uitzondering van de vergunninghouder, het bevoegd gezag verzoeken een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu met toepassing van het eerste lid te wijzigen.

Ingevolge artikel 8.23, vierde lid, van de Wet milieubeheer is met betrekking tot de totstandkoming van de beschikking paragraaf 3.5.6 van de Awb van toepassing.

Ingevolge artikel 8.25, zevende lid, van de Wet milieubeheer, is, voorzover van belang, met betrekking tot de totstandkoming van een beschikking tot intrekking van een vergunning, paragraaf 3.5.6 van de Awb van toepassing.

Paragraaf 3.5.6 van de Awb ziet op besluiten tot wijziging of intrekking van besluiten.

2.2. Vaststaat dat het bestreden besluit niet is voorafgegaan door het opstellen van een ontwerpbesluit, zoals in artikel 3:30, eerste lid, van de Awb, is bepaald, en dat evenmin de bedenkingenprocedure van artikel 3:32 van de Awb heeft plaatsgehad. Deze artikelen behoren tot paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht.

Zoals in de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2002, no. 200002691/1 (aangehecht), is overwogen, kan in een dergelijk geval niet worden gesproken van het toepassen van paragraaf 3.5.6 van de Awb.

Het vorenstaande leidt ertoe dat de uitzondering van artikel 7:1, eerste lid, onder d, van de Awb niet van toepassing is. Evenmin zijn de andere uitzonderingen genoemd in artikel 7:1, eerste lid, van toepassing. Voorafgaande aan het instellen van beroep hadden appellanten dan ook een bezwaarschrift moeten indienen bij verweerders, hetgeen niet is gebeurd. Derhalve moet worden vastgesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is en dat het beroepschrift als bezwaarschrift dient te worden doorgezonden aan verweerders.

2.3. Aangezien verweerders onder hun bestreden besluit hebben vermeld dat rechtstreeks beroep bij de Afdeling kon worden ingesteld, ziet de Afdeling aanleiding verweerders op de navolgende wijze te veroordelen in de proceskosten en te gelasten dat aan appellanten het betaalde griffierecht wordt vergoed.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

II. veroordeelt burgemeester en wethouders van Bergh in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 44,61; het bedrag dient door de gemeente Bergh te worden betaald aan appellanten;

III. gelast dat de gemeente Bergh aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 102,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.

w.g. Brink w.g. Melse
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2002

191-414.