Uitspraak 201509353/1/A3


Volledige tekst

201509353/1/A3.
Datum uitspraak: 19 oktober 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Lageland, gemeente Slochteren,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 12 november 2015 in zaak nr. 15/2585 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders (lees: de burgemeester) van Slochteren.

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2014 heeft de burgemeester aan [vergunninghouder] vergunning verleend op grond van de Drank- en Horecawet (hierna: DHW) ten behoeve van het horecabedrijf camping/sauna [naam].

Bij besluit van 21 mei 2015 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 november 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Ten aanzien van de door de burgemeester overgelegde stukken ten aanzien waarvan de rechtbank op de voet van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geheimhouding gerechtvaardigd heeft geacht, heeft de Afdeling aan [appellant] en [vergunninghouder] toestemming gevraagd om mede op grondslag van deze stukken uitspraak te doen. [vergunninghouder] heeft deze toestemming verleend. [appellant] heeft deze toestemming geweigerd.

De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.

[vergunninghouder] en [appellant] hebben nadere stukken overgelegd.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.M.J. Arts, advocaat te Groningen, en de burgemeester, vertegenwoordigd door S. van der Leest en M. Schilder, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

1. [appellant], wonend aan [locatie 1] te Lageland, kan zich niet verenigen met het besluit van de burgemeester om een DHW-vergunning te verlenen aan het horecabedrijf dat is gevestigd op het naastgelegen perceel [locatie 2]. [appellant] stelt dat de DHW-vergunning niet mocht worden afgegeven omdat het bedrijf op het desbetreffende perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt uitgeoefend en een verstoring van de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid tot gevolg heeft. Hij ervaart overlast van de bezoekers van de camping en het saunacomplex, mede omdat zij gebruik maken van de oprit op zijn perceel vanwege een recht van overpad.

2. De rechtbank heeft geoordeeld dat zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 27 van de DHW. Omdat de burgemeester niet gehouden was de DHW-vergunning te weigeren, heeft de rechtbank het beroep van [appellant] ongegrond verklaard.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen gronden zijn om de DHW-vergunning te weigeren. Hij voert aan dat de feitelijke toestand van het horecabedrijf niet in overeenstemming is met de aanvraag. Volgens hem worden niet alleen aan bezoekers van de camping en de bijbehorende sauna alcoholhoudende dranken geschonken, maar eveneens aan mensen van buitenaf. Nu het hier een openbaar café en een openbare sauna betreft, is de vergunning in strijd met artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW verleend, aldus [appellant]. Hij acht daarnaast van belang dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan geen horecafunctie toelaat. Ook wordt buiten de camping reclame gemaakt voor de sauna en is bebording geplaatst, zodat extra bezoekers naar het bedrijf worden getrokken. Voorts stelt [appellant] dat door het plaatsen van grote stacaravans geen sprake meer is van een camping maar van een woonwagenkamp.

[appellant] betoogt voorts dat de vergunning in strijd is met artikel 27, eerste lid, aanhef en onder d, van de DHW. Hij voert aan dat bezoekers van het café en de sauna overlast veroorzaken en zich daarom volgens hem een verstoring van de openbare orde en veiligheid voordoet. Omdat daarnaast de sauna een mannensauna betreft, is eveneens sprake van een verstoring van de zedelijkheid, aldus [appellant].

3.1. Ingevolge artikel 10 van de DHW dient de inrichting te voldoen aan bij algemene maatregel van bestuur in het belang van de sociale hygiëne te stellen eisen.

Ingevolge artikel 21 is het verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken, indien redelijkerwijs moet worden vermoed, dat dit tot verstoring van de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid zal leiden.

Ingevolge artikel 27, eerste lid, wordt een vergunning geweigerd indien:

a. niet wordt voldaan aan de ingevolge de artikelen 8 tot en met 10 geldende eisen;

b. redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvrage vermelde in overeenstemming zal zijn;

c. artikel 7, tweede lid, artikel 31, vierde lid, en artikel 32, tweede lid, zich tegen de verlening van de gevraagde vergunning verzet;

d. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat een of meer van de bij of krachtens de artikelen 2 en 13 tot en met 24 gestelde verboden zal worden overtreden of dat in strijd zal worden gehandeld met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften.

Ingevolge artikel 28 wordt een vergunning verleend, indien geen der in artikel 27 bedoelde weigeringsgronden aanwezig is.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet is een horecalokaliteit voorzien van een rechtstreeks met de buitenlucht in verbinding staande goed werkende mechanische ventilatie-inrichting met een luchtverversingscapaciteit van 3,8*10-3 m3/s per m2 vloeroppervlakte.

3.2. Ten aanzien van het betoog dat de burgemeester ten tijde van het nemen van het bestreden besluit redelijkerwijs had moeten aannemen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zou zijn, wordt als volgt overwogen. In de aanvraag staat dat de vergunning voor de uitoefening van het horecabedrijf moet gelden voor een camping met 23 kampeerplaatsen, een saunapaviljoen, een kantine en bar en een terras. In de aanvraag is, anders dan [appellant] kennelijk meent, niet opgenomen dat het café en de sauna alleen voor de campinggasten te bezoeken zullen zijn. Of de horecalokaliteiten openbaar toegankelijk of besloten zijn, is in de aanvraag niet geconcretiseerd. Nu hieromtrent niets is vermeld, kan in zoverre ook niet worden geoordeeld dat de feitelijke toestand niet in overeenstemming zou zijn met het in de aanvraag vermelde. Derhalve heeft de rechtbank terecht het standpunt van de burgemeester gevolgd dat zich geen weigeringsgrond als bedoeld in artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW voordoet. Dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan geen horecafunctie toelaat en dat stacaravans op de camping en bebording in de omgeving zijn geplaatst - wat daarvan verder ook zij - kan in deze procedure geen rol spelen. Uit artikel 28 van de DHW volgt immers dat een vergunning slechts op grond van de in artikel 27 genoemde weigeringsgronden mag worden geweigerd. De genoemde omstandigheden maken geen deel uit van die weigeringsgronden. Overigens is inmiddels gebleken dat het college een handhavingstraject is gestart ter zake van onder meer het bestemmingsplan.

Met betrekking tot het betoog dat door het gebruik van het café en de sauna de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid wordt verstoord, wordt als volgt overwogen. Ter zitting heeft [appellant] ten aanzien van de door hem ervaren overlast toegelicht dat het karakter van de camping is veranderd en er vele auto’s per dag gebruik maken van het recht van overpad langs het huis van [appellant]. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze overlast van dien aard is dat de burgemeester ten tijde van de besluitvorming redelijkerwijs had moeten aannemen dat het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank tot verstoring van de openbare orde of veiligheid zou leiden. Evenmin is gebleken waarom de verstrekking van alcoholhoudende drank ter plaatse van de sauna zou leiden tot een verstoring van de zedelijkheid. Ter zitting heeft de burgemeester onweersproken gesteld dat bij controles die op het bedrijf hebben plaatsgevonden geen seksuele handelingen zijn geconstateerd. Gelet hierop heeft de burgemeester bij zijn besluitvorming niet redelijkerwijs hoeven aannemen dat het verbod als bedoeld in artikel 21 van de DHW zou worden overtreden.

Gelet op de door [appellant] overgelegde gemeentelijke vooraankondiging tot oplegging van een last onder dwangsom van 4 augustus 2016 en zijn betoog ter zitting begrijpt de Afdeling dit aldus dat de vergunning niet had mogen worden verleend omdat de horecalokaliteit niet voldoet aan artikel 5, eerste lid, van het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat reeds ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet werd voldaan aan de vereisten ten aanzien van de mechanische ventilatie-inrichting als bedoeld in voornoemd artikel, gelezen in samenhang met artikel 10 van de DHW.

3.3. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen weigeringsgronden opleveren als bedoeld in artikel 27 van de DHW. De burgemeester kon op grond van artikel 28 van de DHW derhalve niet anders dan de DHW-vergunning verlenen. Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Konings
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2016

612.