Uitspraak 200102008/1


Volledige tekst

200102008/1.
Datum uitspraak: 19 juni 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 21 maart 2001 in het geding tussen:

1. [verzoeker 1],
2. [verzoeker 2],
3. [verzoeker 3],
allen wonend te [woonplaats],

en

burgemeester en wethouders van Eemnes.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 1997 hebben burgemeester en wethouders van Eemnes (hierna: burgemeester en wethouders) aan appellanten bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een overkapping op het perceel [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 26 juni 1998 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 8 juni 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 21 maart 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) de daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 24 april 2001, bij de Raad van State ingekomen op 25 april 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 16 augustus 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

Bij brief van 1 november 2001 hebben appellanten nadere stukken ingediend.

Na afloop van het onderzoek zijn nadere stukken van [verzoeker 1], [verzoeker 2] en [verzoeker 3] ontvangen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2002, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. G.J.A.M. Bogaers, advocaat te Laren, en [gemachtigde] van DLV-Boomteelt te Boskoop, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. de Jong en drs. R. van Veen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn gehoord [verzoeker 1], bijgestaan door [gemachtigde], [verzoeker 2], vertegenwoordigd door mr. A.J.M. van Dorst, advocaat te Nijmegen en [verzoeker 3], bijgestaan door mr. A.M. Vinjé, gemachtigde.

2. Overwegingen

2.1. Het perceelsgedeelte waarop de overkapping is voorzien is ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan ”Nieuweweg” aangewezen voor de bestemming “kwekerij”. Op een ander gedeelte van het perceel exploiteren appellanten een als zodanig bestemd tuincentrum.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor kwekerij aangewezen gronden bestemd voor kwekerijen (geen graszodenkwekerijen zijnde), bedrijfsgebouwen, daarbij behorende andere bouwwerken, verhard terrein, paden en erven.

Ingevolge artikel 1, onder 23e, wordt onder een “kwekerij” verstaan: het bedrijfsmatig uitoefenen van het boomkwekerij-, het groenteteelt- en het bloemisterijbedrijf, waarbij in hoofdzaak ter plaatse gekweekte producten ten verkoop worden aangeboden.

2.2. Bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan moet niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar ook of het met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Dat houdt in dat een bouwplan in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan waarin die bestemming voorziet. Indien het bouwplan, gelet op het doel waarvoor wordt gebouwd, met de bestemming in strijd is, kan daaraan niet worden voorbijgegaan op grond van de overweging dat het strijdige gebruik te zijner tijd zonodig met bestuursdwang kan worden belet. Het dwingend bepaalde in artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet staat daaraan in de weg.

2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat burgemeester en wethouders ten onrechte hebben aangenomen dat de overkapping gericht is op een gebruik dat past binnen de toegelaten bestemming. Zij menen dat een objectief aanknopingspunt voor dat oordeel ontbreekt. Dat betoog faalt. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat uit de ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar beschikbare stukken niet blijkt van een concrete bedrijfsopzet, op grond waarvan voldoende aannemelijk is dat appellanten de overkapping ten dienste van de kwekerij zullen en kunnen gebruiken. Dat gebrek weegt hier des te zwaarder, nu de overkapping geschikt is om te worden aangewend voor de exploitatie van het aansluitende tuincentrum. Terecht heeft de rechtbank dan ook de vaststelling van burgemeester en wethouders in de beslissing op bezwaar dat de overkapping aangemerkt dient te worden als een bouwwerk voor een kwekerij, onvoldoende gemotiveerd geacht.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.

w.g. Hirsch Ballin w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2002

17-27-378.