Uitspraak 200102297/1


Volledige tekst

200102297/1.
Datum uitspraak: 12 juni 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het verzoek van

[verzoekers], wonend te [woonplaats],

om herziening van de uitspraken van de Afdeling van 4 augustus 1998, in zaak no. H01.97.0848. en van 1 november 1999, in zaak no. H01.99.0665.

1. Procesverloop

Bij uitspraak van 4 augustus 1998, in zaak no. H01.97.0848, heeft de Afdeling de aangevallen uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) van 9 juni 1997 bevestigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij uitspraak van 1 november 1999, in zaak no. H01.99.0665, heeft de Afdeling de aangevallen uitspraak van de rechtbank van 2 april 1999 vernietigd en het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 25 september 1997 alsnog ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij brief van 20 april 2001 hebben verzoekers de Afdeling verzocht deze uitspraken te herzien. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 september 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 30 november 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2002, waar verzoekers,[verzoeker] in persoon bijgestaan door mr. E.M. van Bommel, advocaat te Amsterdam, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. E.M. Rozeboom, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

2.2. Verzoekers stellen dat inmiddels is gebleken van meerdere gevallen van discrepantie tussen de plankaart en de feitelijke situatie ter plaatse waarvan burgemeester en wethouders van Baarn niet op de hoogte waren. Indien dit eerder bij de Afdeling bekend was geweest zou dat volgens hen tot een andere uitspraak hebben kunnen leiden. Gebleken is slechts van nog één ander geval van discrepantie tussen de plankaart en de feitelijke situatie ter plaatse. Niet is gebleken dat deze discrepantie redelijkerwijs hen niet bekend had kunnen zijn in de gedingen die hebben geleid tot de uitspraken van 4 augustus 1998 en 1 november 1999. Van verzoekers kon worden gevergd dat zij zich van de feitelijke situatie op de hoogte zouden laten stellen door burgemeester en wethouders, gezien het door het gemeentebestuur van meet af aan ingenomen standpunt dat de plaatsing van het cijfer “2” bij de aanduiding op de plankaart, waar het in de hiervoor bedoelde procedures om ging, op een kennelijke vergissing berustte.

Verder hebben verzoekers in het verzoekschrift vermeld waarom zij het niet eens zijn met de uitspraken waarvan herziening wordt verzocht. Het bijzondere rechtsmiddel herziening dient er evenwel niet toe om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een geschil waarin bij onherroepelijk geworden uitspraak is beslist, opnieuw aan de rechter voor te leggen.

2.3. Het verzoek dient te worden afgewezen.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. H. Bekker, Voorzitter, en mr. C.A. Terwee-van Hilten en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.

w.g. Bekker w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2002

17-387.