Uitspraak 201603579/2/R1


Volledige tekst

201603579/2/R1.
Datum uitspraak: 14 september 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

1. [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 1]), beiden wonend te Aalten,
2. [verzoeker sub 2], wonend te Bredevoort, gemeente Aalten,
3. de coöperatie Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., gevestigd te Nijmegen, en anderen (hierna: MOB en anderen),
4. de stichting Stichting Natuur en Milieu Aalten (hierna: SNMA), gevestigd te Aalten,

en

de raad van de gemeente Aalten,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2015" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2], MOB en anderen en SNMA beroep ingesteld. Daarnaast hebben [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2], MOB en anderen en SNMA de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 23 augustus 2016, waar [verzoeker sub 2], MOB en anderen, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, SNMA, vertegenwoordigd door A.H. Stoltenborg, en de raad, vertegenwoordigd door G.H. Scheffer en ing. H. Eskes, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [belanghebbende A], vertegenwoordigd door mr. D. Teeuwsen, en [belanghebbende B], vertegenwoordigd door ing. R.B.M. Aagten en [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het buitengebied van Aalten.

Het verzoek van [verzoeker sub 1]

3. [verzoeker sub 1] woont op het perceel [locatie 1]. Hij richt zich tegen de planregeling voor het naastgelegen perceel [locatie 2] waarop een jachthut mogelijk wordt gemaakt.

3.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

3.2. Bij besluit van 18 november 2015 is door het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verleend voor de jachthut. Bij uitspraak van 14 juli 2016 heeft de rechtbank Gelderland de omgevingsvergunning vernietigd en het college van burgemeester en wethouders opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op de aanvraag. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening aanwezig.

4. [verzoeker sub 1] betoogt dat de jachthut in strijd is met de Omgevingsverordening Gelderland 2015 (hierna: de omgevingsverordening) vanwege de ligging in het Gelders Natuurnetwerk (hierna: GNN). Hij voert aan dat een nieuwe functie wordt mogelijk gemaakt terwijl niet is voldaan aan de eisen die daarvoor in de omgevingsverordening worden gesteld. Zo zijn geen reële alternatieven onderzocht, is niet aangegeven wat de redenen van groot openbaar belang zijn en is niet gemotiveerd op welke wijze de negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied worden beperkt en gecompenseerd.

4.1. Ingevolge artikel 2.7.1.1, eerste lid, van de omgevingsverordening worden in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen het GNN geen nieuwe functies mogelijk gemaakt, tenzij:

a. geen reële alternatieven aanwezig zijn;

b. sprake is van redenen van groot openbaar belang;

c. de negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt; en

d. de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd.

4.2. Aan het perceel zijn de bestemming "Bos" en de aanduiding "specifieke vorm van bos - jachthut" toegekend.

Ingevolge artikel 8, lid 8.1, van de planregels zijn de voor "Bos" aangewezen gronden bestemd voor:

a. multifunctionele bosbouw;

b. het behoud, herstel en ontwikkelen van het bos en de natuur- en landschapswaarden;

(…)

k. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bos - jachthut", tevens een jachthut.

Ingevolge lid 8.4.2 is het gebruik van de jachthut ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bos - jachthut" slechts toegestaan in het kader van de uitoefening van de jacht (6 x per jaar), het faunabeheer en/of beheersmatige werkzaamheden in het kader van de Natuurschoonwet 1928 (25 x per jaar).

4.3. Vaststaat dat het perceel is gelegen binnen het GNN. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een nieuwe functie als bedoeld in de omgevingsverordening, omdat op het perceel reeds een bestaand gebouwtje aanwezig is dat al lange tijd als jachthut in gebruik is. De raad heeft evenwel niet gemotiveerd dat het gebruik als jachthut zoals dat thans wordt mogelijk gemaakt reeds planologisch was toegestaan op grond van het vorige plan. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat in de plantoelichting noch in de zienswijzenota is ingegaan op alternatieven voor de jachthut en dat evenmin wordt beschreven wat de redenen van groot openbaar belang voor de jachthut zijn. Over de effecten van de jachthut op de kernkwaliteiten van het gebied heeft de raad het standpunt ingenomen dat het gebruik als jachthut tevens het beheer van de flora en fauna in de omgeving behelst. De voorzieningenrechter twijfelt evenwel of in die omstandigheid voldoende grond is gelegen voor het oordeel dat de jachthut geen negatieve effecten heeft op de kernkwaliteiten van het gebied.

4.4. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter in hetgeen is aangevoerd gerede twijfel of geen nieuwe functie wordt mogelijk gemaakt en of voldaan is aan de eisen van artikel 2.7.1.1, eerste lid, van de omgevingsverordening en of gelet daarop het besluit ten aanzien van dit plandeel in de bodemprocedure in stand zal blijven. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen en gelet op de betrokken belangen aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen en het plandeel met de bestemming "Bos" en de aanduiding "specifieke vorm van bos - jachthut" ter plaatse van het perceel [locatie 2] te schorsen.

Het verzoek van [verzoeker sub 2]

5. [verzoeker sub 2] richt zich tegen de bestemmingsregeling voor het perceel [locatie 3] waarvan hij de eigenaar is.

6. De raad heeft aangevoerd dat het beroep van [verzoeker sub 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hij niet tijdig een zienswijze tegen het ontwerpplan heeft ingediend.

6.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.

6.2. De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen liep van 26 november 2015 tot en met 6 januari 2016. In de kennisgeving bij het ontwerpplan staat dat het mogelijk is om een mondelinge zienswijze naar voren te brengen. Vaststaat dat [verzoeker sub 2] op 10 december 2015 een gesprek heeft gehad met een gemeenteambtenaar op het gemeentehuis. Tussen partijen is in geschil of dit gesprek kan worden aangemerkt als mondelinge zienswijze. Vaststaat in ieder geval dat van het gesprek geen verslag is gemaakt. De raad stelt dat met [verzoeker sub 2] is afgesproken dat hij zijn zienswijze alsnog schriftelijk naar voren zou brengen. [verzoeker sub 2] heeft binnen de zienswijzentermijn per e-mail een pro forma zienswijze naar voren gebracht, waarna hem een termijn van één week is gegeven om de zienswijze aan te vullen. Die termijn liep tot en met 1 februari 2016. [verzoeker sub 2] stelt dat hij op 1 februari 2016 per e-mail een aanvullende zienswijze naar voren heeft gebracht. Tevens stelt hij op die dag een schriftelijke zienswijze bij het gemeentehuis naar voren te hebben gebracht. De raad stelt evenwel dat hij deze schriftelijke zienswijze pas op 2 februari 2016 heeft ontvangen.

6.3. De voorzieningenrechter sluit niet uit dat het beroep van [verzoeker sub 2] in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De vraag of door [verzoeker sub 2] tijdig een zienswijze naar voren is gebracht, dan wel of het buiten de termijn naar voren brengen van een zienswijze verschoonbaar moet worden geacht, leent zich niet voor beantwoording in deze procedure en dient in de bodemprocedure nader te worden onderzocht. De voorzieningenrechter gaat er voor de behandeling van dit verzoek vanuit dat het beroep ontvankelijk is.

7. [verzoeker sub 2] wenst de monumentale bebouwing, bekend als [naam], op zijn perceel te herontwikkelen. Het perceel heeft in het plan de bestemming "Wonen - 1" gekregen. [verzoeker sub 2] stelt dat thans een haalbaarheidsonderzoek in voorbereiding is naar de mogelijkheden voor het complex. Hij voert aan dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn plannen door geen brede bestemming toe te kennen aan zijn perceel met onder meer mogelijkheden voor horeca en recreatie.

7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de plannen van [verzoeker sub 2] voor de herontwikkeling van [naam] onvoldoende concreet waren om bij de vaststelling van het plan rekening mee te houden.

7.2. Niet in geschil is dat het voorheen geldende bestemmingsplan reeds niet voorzag in de door [verzoeker sub 2] gewenste ruime bouw- en gebruiksmogelijkheden. Dit betekent dat [verzoeker sub 2] niet gebaat is bij schorsing van het bestemmingsplan ter plaatse van [naam], nu daarmee niet kan worden voorzien in planologische mogelijkheden voor ontwikkeling van het complex. Een voorlopige voorziening die voorziet in de door [verzoeker sub 2] gewenste brede bestemming voor zijn perceel acht de voorzieningenrechter te verstrekkend, aangezien ook de uitspraak van de Afdeling, gelet op de aard van de toetsing in de bodemprocedure, doorgaans niet zal strekken tot het zelfvoorziend vaststellen van een bestemming of planregel die in een dergelijke ontwikkeling voorzien. Van uitzonderlijke omstandigheden welke nopen tot een andere conclusie is niet gebleken. Voor zover [verzoeker sub 2] in het kader van een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft gewezen op andere percelen in het plangebied waar wel nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan, overweegt de voorzieningenrechter dat ook schorsing van die plandelen er niet toe kan leiden dat de door hem gewenste ontwikkelingsmogelijkheden voor [naam] in het plan worden opgenomen. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

Het verzoek van MOB en anderen

8. MOB en anderen richten zich tegen het plan voor zover is voorzien in uitbreidingsmogelijkheden voor de bestaande intensieve veehouderijen in het plangebied. Zij vrezen voor een verslechtering van de milieukwaliteit door een toename van de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden en door geuroverlast in de omgeving. Zij voeren ten aanzien van het aspect stikstof aan dat in de planregels onvoldoende is gewaarborgd dat de stikstofdepositie niet toeneemt. Zij voeren verder aan dat geen onderzoek is verricht naar de gecumuleerde geurbelasting. MOB en anderen wijzen in het bijzonder op de veehouderij aan de [locatie 4] die volgens hen plannen heeft voor bedrijfsuitbreiding.

8.1. Ter zitting is vast komen te staan dat voor de locatie [locatie 4] een omgevingsvergunning is aangevraagd voor uitbreiding van het bestaande veehouderijbedrijf. In zoverre acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening aanwezig.

8.2. Aan het perceel [locatie 4] zijn de bestemming "Agrarisch" en een bouwvlak met de aanduidingen "intensieve veehouderij" en "specifieke vorm van agrarisch - ontwikkelingslocatie intensieve veehouderij" toegekend.

Ingevolge artikel 1, lid 1.70, van de planregels wordt onder een negatief effect op een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie verstaan: een toename van de stikstofdepositie groter dan 0 mol stikstof per hectare per jaar op de voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied in vergelijking met de stikstofdepositie die rechtens is toegestaan.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1, zijn de voor "Agrarisch" bestemde gronden onder meer bestemd voor:

a. agrarisch grondgebruik;

b. een grondgebonden agrarisch bedrijf;

c. een niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij" en wel:

1. binnen een agrarisch bouwvlak en

2. tot maximaal 1 ha van dat vlak, dan wel maximaal 1,5 hectare ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - ontwikkelingslocatie intensieve veehouderij", dan wel de bestaande grotere oppervlakte.

Ingevolge lid 3.4.2 wordt als een met de bestemming strijdig gebruik aangemerkt: het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het houden van vee zodanig dat er sprake is van een negatief effect op een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie, met dien verstande dat tot een strijdig gebruik met deze bestemming niet wordt aangemerkt:

a. het bestaande gebruik, dat wil zeggen de oppervlakte die ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan rechtsgeldig aanwezig dan wel toegestaan is ten behoeve van een (intensieve) veehouderij(tak), met het daarbij behorende aantal dierplaatsen en huisvestingssysteem;

b. een van het onder a. afwijkende gebruik onder voorwaarde dat de depositie niet toeneemt ten opzichte van de rechtsgeldige stikstofdepositie als gevolg van de bedrijfsvoering van het desbetreffende agrarisch bedrijf.

8.3. Het plan voorziet op de locatie [locatie 4] in uitbreiding van de intensieve veehouderij tot een oppervlakte van 1,5 ha. De raad heeft ter zitting toegelicht dat voor de bedrijfsuitbreiding aan de [locatie 4] afzonderlijke onderzoeken zijn verricht. Voor de uitbreiding is een aparte planMER opgesteld, dat positief is beoordeeld door de Commissie voor de milieueffectrapportage. De raad heeft verder ter zitting verklaard dat voor de bedrijfsuitbreiding reeds voor de vaststelling van het plan een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) is verleend die inmiddels onherroepelijk is. De planologische mogelijkheden voor het perceel zijn toegesneden op het concrete bouwplan waarvoor deze vergunning is verleend. Gelet op het voorgaande en bij gebreke van concrete gegevens van MOB en anderen die desondanks zouden kunnen wijzen op relevante gevolgen voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden, ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat vanwege de uitbreiding van de veehouderij aan de [locatie 4] significante effecten door een toename van stikstofdepositie voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn te verwachten.

Wat het betoog over geuroverlast betreft overweegt de voorzieningenrechter dat de veehouderij zal moeten voldoen aan de geurnormen die gelden op grond van de Wet geurhinder en veehouderij. Hetgeen MOB en anderen hebben aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de veehouderij niet zal kunnen voldoen aan deze normen. Over de gecumuleerde geurbelasting heeft de raad ter zitting onweersproken gesteld dat de uitbreiding van de veehouderij niet leidt tot een overschrijding van de norm van 20 odour units per kubieke meter lucht op grond van de gemeentelijke geurverordening. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen MOB en anderen over het aspect geur hebben aangevoerd op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de uitbreiding van de veehouderij tot onaanvaardbare geuroverlast zal leiden.

Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter in hetgeen MOB en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van het perceel [locatie 4]. Het verzoek moet in zoverre worden afgewezen.

8.4. Voor zover het betoog van MOB en anderen betrekking heeft op andere intensieve veehouderijen in het plangebied overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De raad heeft de bestaande intensieve veehouderijen de mogelijkheid willen bieden om uit te breiden tot 1 ha en in een aantal gevallen tot 1,5 ha. Ten behoeve van het plan is een planMER en een passende beoordeling gemaakt. Daaruit is gebleken dat wat het aspect stikstof betreft de kritische depositiewaarden van de verschillende habitattypen in de desbetreffende nabijgelegen Natura 2000-gebieden in de huidige situatie reeds worden overschreden. Het voornemen om de bestaande veehouderijen uitbreidingsmogelijkheden te bieden wordt als zeer negatief beoordeeld. De raad heeft naar aanleiding van de conclusies in het planMER en de passende beoordeling in artikel 3, lid 3.4.2, voor de bestemming "Agrarisch" en in artikel 4, lid 4.4.2, voor de bestemming "Agrarisch met waarden" een bepaling opgenomen waarmee is beoogd een toename van de stikstofdepositie uit te sluiten.

MOB en anderen hebben over de stikstofbepaling onder andere aangevoerd dat deze rechtsonzeker is omdat niet duidelijk is van welke referentiesituatie is uitgegaan. Volgens MOB en anderen blijkt uit de bepaling niet of is uitgegaan van de bestaande planologisch legale situatie of dat ook rekening is gehouden met vergunde rechten. Voor zover van dat laatste zou zijn uitgegaan is volgens MOB en anderen niet duidelijk welke vergunningen als uitgangspunt zijn opgenomen. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de planregels niet wordt omschreven wat moet worden verstaan onder de oppervlakte die ‘rechtsgeldig aanwezig dan wel toegestaan is’ onder sub a van de bepaling, en evenmin waaruit de ‘rechtsgeldige stikstofdepositie’ in sub b moet worden afgeleid. MOB en anderen stellen verder terecht dat niet wordt omschreven wat moet worden verstaan onder de ‘stikstofdepositie die rechtens is toegestaan’ in artikel 1, lid 1.70, van de planregels. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen MOB en anderen hebben aangevoerd gerede twijfel of uit de planregels voldoende duidelijk blijkt wat de referentiesituatie is ten opzichte waarvan de stikstofdepositie niet mag toenemen. De vraag of voldoende is gewaarborgd dat de stikstofdepositie als gevolg van de geboden uitbreidingsmogelijkheden niet toeneemt, zoals door de raad is beoogd, en of het besluit in zoverre in stand kan blijven, dient in de bodemprocedure nader te worden onderzocht. Voor zover de raad ter zitting heeft gesteld dat hij heeft beoogd rekening te houden met de vergunde situatie, merkt de voorzieningenrechter op dat overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Afdeling (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1515) de raad bij de vaststelling van een plan als bedoeld in artikel 19j van de Nbw 1998 voor de referentiesituatie dient uit te gaan van de feitelijke en planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan ten einde te onderzoeken wat de gevolgen zijn van de geboden uitbreidingsmogelijkheden voor de desbetreffende Natura 2000-gebieden. De vraag of het plan in overeenstemming is met deze jurisprudentie dient eveneens in de bodemprocedure te worden onderzocht.

8.5. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen en gelet op de betrokken belangen aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in zoverre toe te wijzen en de plandelen met de aanduiding "intensieve veehouderij" en de plandelen met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - ontwikkelingslocatie intensieve veehouderij", met uitzondering van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en de aanduidingen "intensieve veehouderij" en "specifieke vorm van agrarisch - ontwikkelingslocatie intensieve veehouderij" ter plaatse van het perceel [locatie 4], te schorsen.

8.6. Voor zover het verzoek tevens betrekking heeft op andere agrarische of op niet-agrarische activiteiten die mogelijk tot een toename van de stikstofdepositie leiden, overweegt de voorzieningenrechter dat de raad heeft verklaard dat hij op die punten niet heeft beoogd ontwikkelingsmogelijkheden te bieden in het plan. MOB en anderen hebben niet gewezen op concrete situaties waarbij het plan desondanks bij recht voorziet in een verruiming van de planologische mogelijkheden ten opzichte van het voorheen geldende plan. De voorzieningenrechter ziet in zoverre geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het staat MOB en anderen evenwel vrij om op dit punt een nieuw verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in te dienen als mocht blijken dat zich toch onomkeerbare ontwikkelingen dreigen voor te doen voordat de Afdeling uitspraak heeft kunnen doen op de beroepen tegen het plan.

Het verzoek van SNMA

9. SNMA richt zich tegen de planregeling voor het perceel aan de Bredevoortsestraatweg met de bestemming "Sport" en de aanduiding "specifieke vorm van sport - clubhuis motortoerclub". Het plan voorziet volgens SNMA in strijd met de omgevingsverordening in nieuwe bouwmogelijkheden voor een motorclubhuis.

9.1. Bij brief van 10 augustus 2016 is namens het bestuur van de Bredevoortse Motorclub en de eigenaar van het perceel medegedeeld dat hangende de behandeling van de beroepen tegen het bestemmingsplan geen omgevingsvergunning zal worden aangevraagd voor het bouwen van een motorclubhuis op het perceel. SNMA heeft ter zitting aangevoerd dat de eigenaar van het perceel de schriftelijke verklaring niet zelf heeft ondertekend en dat niet is gebleken dat degene die namens hem heeft ondertekend daartoe gemachtigd was. Verder heeft zij aangevoerd dat niet gebleken is dat de bestuursleden bevoegd waren tot het ondertekenen van de verklaring. De voorzieningenrechter ziet echter geen reden om eraan te twijfelen dat ook de eigenaar geen omgevingsvergunning voor het bouwen van het motorclubhuis zal aanvragen, nu geenszins is gebleken dat de eigenaar hiertoe voornemens is en dit, mede gelet op de onvoorwaardelijke verklaring van het bestuur van de motorclub, overigens ook niet in de rede ligt. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om te twijfelen aan de bevoegdheid van de bestuursleden van de motorclub die de verklaring hebben ondertekend.

Gelet op het voorgaande en nu ook anderszins niet is gebleken dat met de inwerkingtreding van het plan onomkeerbare gevolgen zullen ontstaan voordat de Afdeling uitspraak in de bodemprocedure zal hebben gedaan, is met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van de verzochte voorziening kan rechtvaardigen. Overigens merkt de voorzieningenrechter nog op dat het SNMA vrij staat een nieuw verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in te dienen als mocht blijken dat zich toch onomkeerbare ontwikkelingen dreigen voor te doen voordat de Afdeling uitspraak heeft kunnen doen op de beroepen tegen het plan.

10. SNMA richt zich voorts tegen het plan voor zover is voorzien in uitbreidingsmogelijkheden voor de bestaande intensieve veehouderijen in het plangebied. Zij vreest net als MOB en anderen voor een verslechtering van de milieukwaliteit door een toename van de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

10.1. Zoals hiervoor onder 8.4 is overwogen dient in de bodemprocedure te worden onderzocht of met de planregeling voldoende is gewaarborgd dat de stikstofdepositie niet zal toenemen. Ook in het verzoek van SNMA ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in zoverre toe te wijzen en de plandelen met de aanduiding "intensieve veehouderij" en de plandelen met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - ontwikkelingslocatie intensieve veehouderij", met uitzondering van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en de aanduidingen "intensieve veehouderij" en "specifieke vorm van agrarisch - ontwikkelingslocatie intensieve veehouderij" ter plaatse van het perceel [locatie 4], te schorsen.

10.2. Voor zover ook het verzoek van SNMA betrekking heeft op andere agrarische of op niet-agrarische activiteiten die mogelijk tot een toename van de stikstofdepositie leiden, overweegt de voorzieningenrechter dat ook SNMA niet heeft gewezen op concrete situaties waarbij het plan op die punten bij recht voorziet in een verruiming van de planologische mogelijkheden ten opzichte van het voorheen geldende plan. De voorzieningenrechter ziet in zoverre geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het staat ook SNMA vrij om op dit punt een nieuw verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in te dienen als mocht blijken dat zich toch onomkeerbare ontwikkelingen dreigen voor te doen voordat de Afdeling uitspraak heeft kunnen doen op de beroepen tegen het plan.

11. Ten aanzien van hetgeen SNMA voor het overige heeft aangevoerd over landschappelijke inpassing, dierziekten en besmettingsrisico, de omzetting van landbouwgrond in natuur en spuitvrije zones, verwacht de voorzieningenrechter dat deze beroepsgronden in de bodemprocedure niet tot een gegrond beroep zullen leiden. Ook wat deze aspecten betreft ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie

12. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek van [verzoeker sub 1] toe te wijzen, de verzoeken van MOB en anderen en SNMA gedeeltelijk toe te wijzen en de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

13. Het verzoek van [verzoeker sub 2] wordt afgewezen.

14. De raad dient ten aanzien van [verzoeker sub 1], MOB en anderen en SNMA op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van [verzoeker sub 2] geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Aalten van 19 april 2016, waarbij het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2015" is vastgesteld, voor zover het betreft:

a. het plandeel met de bestemming "Bos" en de aanduiding "specifieke vorm van bos - jachthut" ter plaatse van het perceel [locatie 2];

b. de plandelen met de aanduiding "intensieve veehouderij" en de plandelen met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - ontwikkelingslocatie intensieve veehouderij", met uitzondering van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en de aanduidingen "intensieve veehouderij" en "specifieke vorm van agrarisch - ontwikkelingslocatie intensieve veehouderij" ter plaatse van het perceel [locatie 4];

II. wijst het verzoek van [verzoeker sub 2] af;

III. veroordeelt de raad van de gemeente Aalten tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van:

a. € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, aan [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

b. € 1.044,55 (zegge: duizendvierenveertig euro en vijfenvijftig cent), waarvan € 992,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, aan de coöperatie Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;

c. € 52,55 (zegge: tweeënvijftig euro en vijfenvijftig cent) aan de stichting Stichting Natuur en Milieu Aalten;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Aalten aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

a. € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro), aan [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

b. € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro), aan de coöperatie Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;

c. € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) aan de stichting Stichting Natuur en Milieu Aalten.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

w.g. Hagen w.g. Plambeck
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2016

159-821.