Uitspraak 200101122/1


Volledige tekst

200101122/1.
Datum uitspraak: 12 juni 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 23 januari 2001 in het geding tussen:

appellante

en

burgemeester en wethouders van Nijmegen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 1998 hebben burgemeester en wethouders van Nijmegen (hierna: burgemeester en wethouders) het verzoek van appellante om toepassing van handhavingsmaatregelen inzake het gebruik als parkeerterrein van de gronden achter de panden [locaties] (hierna: de percelen), afgewezen.

Bij besluit van 12 april 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 23 januari 2001, verzonden op diezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 2 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 mei 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij besluit van 19 juni 2001 hebben burgemeester en wethouders een nieuwe beslissing op bezwaar genomen en het bezwaar alsnog ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij brief van 30 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, heeft appellante daartegen beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 september 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 15 augustus 2001 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
Bij brief van 15 november 2001 heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “T&L Vastgoed B.V.” (hierna: T&L), eigenaar van de desbetreffende percelen, een memorie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2002, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen, is verschenen.
Voorts is gehoord T&L, vertegenwoordigd door mr. J.P. Hoegee, advocaat te Nijmegen en de naamloze vennootschap “ABN-AMRO Bank NV”, gebruiker van het desbetreffende parkeerterrein, vertegenwoordigd door mr. J.C.W. van Eekeren, advocaat te Nijmegen.

2. Overwegingen

2.1. Het hoger beroep van appellante moet ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht mede geacht worden te zijn gericht tegen de nieuwe beslissing op bezwaar van 19 juni 2001.

2.2. Ingevolge het bestemmingsplan “Galgenveld III-1974” (hierna: het bestemmingsplan) rust op de percelen de bestemming “Eengezinshuizen in gesloten bebouwing”. Dit betekent, ingevolge hoofdstuk II, onder E2G-A, van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan, dat de als zodanig bestemde gronden mogen worden gebruikt voor de bouw van aaneengebouwde eensgezinshuizen in twee woonlagen met bijbehorende bijgebouwen, bouwwerken en werken, met dien verstande dat de breedte van de woning minimaal 6 m en maximaal 8 m bedraagt.

Op de plankaart is een zwart blok langs de voorgevelbebouwingsgrens van de percelen getrokken, hetgeen blijkens de legenda bij de plankaart staat voor de aanduiding “Kantoren toegestaan”.

Ingevolge hoofdstuk V, onder E, aanhef en onder 8, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen voor de bouw van kantoren met bijbehorende bijgebouwen, bouwwerken en werken, op de gronden welke op de kaart met een zwart blok langs de voorgevelbebouwingsgrens zijn aangegeven, met dien verstande dat (...).

Ingevolge hoofdstuk VI, onder 1, van de planvoorschriften is het verboden gebouwen en/of bijbehorende tuinen en open erven of andere terreinen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de uit het plan voortvloeiende bestemming.

2.3. In hoger beroep handhaaft appellante haar betoog dat het gebruik van de percelen als parkeerterrein ten behoeve van kantoren in strijd is met het bestemmingsplan.

Dit betoog slaagt. De Afdeling stelt vast dat het gebruik van de gronden als parkeerterrein ten behoeve van kantoren blijkens hoofdstuk II, onder E2G-A, van de planvoorschriften niet in overeenstemming is met de ter plaatse geldende bestemming “Eengezinshuizen in gesloten bebouwing”. Dat op de plankaart een zwart blok langs de voorgevelbebouwingsgrens van de percelen is weergegeven brengt het voormelde gebruik niet in overeenstemming met de bestemming aangezien dit – anders dan de rechtbank overweegt - geen aanduiding betreft waarmee een nadere invulling wordt gegeven aan de bestemming maar een aanduiding waarmee een vrijstellingsmogelijkheid wordt vermeld. Dit blijkt uit hoofdstuk V, onder E, aanhef en onder 8, van de planvoorschriften, waarin is bepaald dat op de gronden met deze aanduiding de in dit planvoorschrift genoemde vrijstelling kan worden verleend en uit het feit dat deze aanduiding niet in het kader van de bestemming van de gronden wordt genoemd. Gelet hierop en op hoofdstuk VI, onder 1, van de planvoorschriften hebben burgemeester en wethouders zich bij de beslissing op bezwaar derhalve ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij niet bevoegd waren tot het treffen van handhavingsmaatregelen inzake het voormelde gebruik.

2.4. Het hoger beroep is gegrond. Nu het dictum van de aangevallen uitspraak juist is, dient zij, met verbetering van de gronden waarop zij rust, te worden bevestigd.

2.5. Gelet op het vorenstaande hebben burgemeester en wethouders zich bij het besluit van 19 juni 2001, waarbij opnieuw op het bezwaar is beslist, ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij niet bevoegd waren handhavend op te treden. Het beroep van appellante tegen dit besluit is derhalve gegrond.

2.6. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. verklaart het door appellante ingestelde beroep tegen het besluit van burgemeester en wethouders van Nijmegen van 19 juni 2001, kenmerk G140/MvW 97.16388, gegrond;

III. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Nijmegen van 19 juni 2001, kenmerk G140/MvW 97.16388;

IV. draagt burgemeester en wethouders van Nijmegen op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;

V. veroordeelt burgemeester en wethouders van Nijmegen in de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep en van het beroep tegen het voormelde besluit van 19 juni 2001 gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 966,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Nijmegen te worden betaald aan appellante;

VI. gelast dat de gemeente Nijmegen aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ( € 154,29) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. C.A. Terwee-van Hilten en mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Angeren w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2002

292.