Uitspraak 200105648/1


Volledige tekst

200105648/1.
Datum uitspraak: 12 juni 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

SBA Projectontwikkeling B.V., gevestigd te Echt,
appellante,

en

gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2001 heeft de gemeenteraad van Dronten, op voorstel van burgemeester en wethouders van 20 maart 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Six Flags Holland".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 26 september 2001, kenmerk ROV/01.091900/C, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit heeft appellante bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 10 januari 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van Six Flags Holland B.V. en burgemeester en wethouders van Dronten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. drs. B.J.P.M. Zwinkels, advocaat te Honselersdijk, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. A. Beumer, ambtenaar der provincie, zijn verschenen. Voor het gemeentebestuur van Dronten is verschenen mr. A. Deuzeman, ambtenaar der gemeente.
Voorts is als partij gehoord mr. A. Kaspers, advocaat te Amsterdam, namens Six Flags Holland B.V (hierna te noemen Six Flags).

2. Overwegingen

2.1. Het plangebied omvat het attractiepark en het evenemententerrein van Six Flags, de Spijkweg en delen van de Spijk- en Bremerbergtocht. Doel van het plan is te komen tot een actueel en op het huidige beleid van de gemeente Dronten afgestemd planologisch kader, waarbij voor Six Flags ruimte en flexibiliteit aanwezig is om op toekomstige ontwikkelingen in de markt in te spelen.

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.

2.3. Appellante kan zich niet verenigen met de goedkeuring van het plan. Op het terrein gelegen onmiddellijk ten zuiden van het plangebied wil appellante een recreatiepark met 700 woningen voor niet permanente bewoning ontwikkelen.

Appellante is van mening dat het bestemmingsplan zoveel ruimte biedt voor de ontwikkelingen binnen het park Six Flags, dat de ontwikkeling van overige recreatiemogelijkheden en de bestaande waarden van natuur daardoor in het gedrang komen. Hierdoor wordt niet voldaan aan het vereiste in het Omgevingsplan Flevoland (hierna: het Omgevingsplan), vastgesteld door Provinciale Staten van Flevoland op 3 november 2000, dat bij uitbreiding van bestaande toeristische recreatieve accommodaties de bestaande waarden van natuur en recreatie dienen te worden ontzien, aldus appellante.

2.3.1. Uit de stukken blijkt dat ter plaatse sedert tientallen jaren, zij het in verschillende vormen, een publiekstrekkende recreatieve voorziening aanwezig is. Het terrein van het huidige attractiepark zal fysiek niet worden uitgebreid, maar het plan maakt het mogelijk het gebruik van het bestaande terrein van het attractiepark te intensiveren.

In het Omgevingsplan is neergelegd dat het beleid ten aanzien van recreatie en toerisme zich richt op het zoveel mogelijk benutten van ontwikkelingsmogelijkheden van toeristisch-recreatieve infrastructuur op zodanige wijze dat verdere concentratie en differentiatie van grootschalige voorzieningen wordt bereikt.

Six Flags is in het Omgevingsplan als recreatiezwaartepunt aangewezen en in dit plan is bepaald dat Six Flags zich verder kan ontwikkelen als dagrecreatief thema- en attractiepark voor grote aantallen bezoekers.

Niet gebleken is dat het bestemmingsplan zich niet verdraagt met het Omgevingsplan.

2.3.2. Verweerders hebben zich ten aanzien van de door appellante voorgenomen ontwikkeling van een bungalowpark in de onmiddellijke nabijheid van Six Flags op het standpunt gesteld dat, nu deze ontwikkeling nog niet planologisch is geregeld en ook niet als concreet voornemen in het Omgevingsplan is opgenomen en de realisatie daarvan derhalve ook niet vaststaat, de nabijheid van Six Flags als een gegeven moet worden beschouwd. Hierbij hebben verweerders opgemerkt dat de omstandigheid dat appellante de voorbereiding van haar plannen reeds in 1994 is gestart aan het vorenstaande niet afdoet, omdat daarvan geen enkele planologische verankering heeft plaatsgevonden.

Dit standpunt van verweerders komt de Afdeling niet onredelijk voor.

2.4. Appellante is verder van mening dat de verkeerssituatie onvoldoende is geregeld en dat een onjuist beeld van de verkeerssituatie en de bezoekersaantallen is geschetst.

Uit de stukken blijkt dat van de zijde van het gemeentebestuur is erkend dat de in het ontwerp-bestemmingsplan opgenomen prognoses van de groei van het bezoekersaantal en de verkeersafwikkeling in feite in het jaar 2000 al gerealiseerd zijn.

Voorts heeft het gemeentebestuur, rekening houdend met de versnelde groei van het bezoekersaantal tot de maximumcapaciteit van het park, een aantal maatregelen voorgesteld die ertoe moeten leiden dat de capaciteit van de toegangsweg naar Six Flags, de Spijkweg, voldoende zal zijn om het verkeersaanbod te kunnen afwikkelen.

Verweerders zijn blijkens het bestreden besluit alsmede het verweerschrift van mening dat deze maatregelen in het afgelopen seizoen 2001 afdoende zijn gebleken.

Voorts hebben verweerders zich in navolging van de gemeenteraad op het standpunt gesteld dat als gevolg van de versnelde groei van het aantal bezoekers, de verwachting is dat de komende jaren het bezoekersaantal slechts licht zal toenemen dan wel zal dalen. Naar de mening van verweerders is de infrastructuur ook berekend op een eventuele geringe toename.

Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting komt voormeld standpunt de Afdeling niet onredelijk voor.

2.5. Appellante heeft aangevoerd dat de aanpassingen aan de weg niet zijn aangemerkt als reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.

Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting zijn er langs het desbetreffende gedeelte van de weg geen woningen, andere gebouwen dan woningen of andere geluidsgevoelige objecten aanwezig, in aanbouw of geprojecteerd, zodat verweerders terecht tot de conclusie zijn gekomen dat, gelet op artikel 99 van de Wet geluidhinder, geen sprake is van een reconstructie in de zin van deze wet.

2.6. Tot slot is appellante van mening dat het aanzicht van de hoge attracties een zeer negatieve invloed heeft op het landschapsbeeld.

Blijkens de planvoorschriften mag de hoogte van attracties niet meer dan

60 meter bedragen, hetgeen overeenkomt met de hoogte van een aantal bestaande attracties.

De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de in het plan opgenomen ruimtelijke analyse, op grotere afstand waargenomen, het attractiepark samensmelt met het groen en de omringde bosgebieden en niet als een vervuiling van de horizon beleefd zal worden.

Vanwege de voordelen die ruimtelijke clustering van attracties heeft voor de visuele beleving, bepaalt het bestemmingsplan dat nadere eisen gesteld kunnen worden aan de situering van bouwwerken indien deze hoger zijn dan 30 meter. Voorts is bepaald dat de afstand tot de bestemmingsgrens tenminste gelijk moet zijn aan de hoogte van gebouwen en bouwwerken. Dit bewerkstelligt, aldus de gemeenteraad, dat de visueel meer gevoelige randen van het terrein worden ontzien en dat de plaatsingsmogelijkheden aan de rand van het terrein gerelateerd zijn aan de visuele impact.

Verweerders hebben het standpunt van de gemeenteraad onderschreven en nog opgemerkt dat, voor zover het plan het mogelijk maakt attracties tot een grotere hoogte dan 60 meter te bouwen, deze mogelijkheid is gekoppeld aan een door hen af te geven verklaring van geen bezwaar. Eventuele aanvragen zullen door verweerders op landschappelijke effecten worden getoetst.

Het standpunt van verweerders komt de Afdeling niet onredelijk voor.

2.7. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep is mitsdien ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Voorzitter, en mr. A. Kosto en

dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van

mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.

w.g. Lauwaars w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2002

328.