Uitspraak 200103792/1


Volledige tekst

200103792/1.
Datum uitspraak: 12 juni 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats]

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 12 juni 2001 in het geding tussen:

[bezwaarmakers],
allen wonend te [plaats]

en

burgemeester en wethouders van Ouderkerk aan den IJssel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 1999 hebben burgemeester en wethouders van Ouderkerk aan den IJssel (hierna: burgemeester en wethouders) aan appellante aanlegvergunning en vrijstelling verleend voor het dempen van water tussen het bedrijfsterrein en de IJsseldijk Noord naast het kantoor van het bedrijf aan de [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 21 december 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door [bezwaarmakers] gemaakte bezwaar gegrond verklaard ten aanzien van de verleende vrijstelling die betrekking heeft op gronden waarop naast de bestemming “Waterstaatsdoeleinden I primaire waterkering” tevens de bestemming “Groen, kade, talud en/of berm” rust en het bezwaarschrift voor het overige ongegrond verklaard, het besluit tot het verlenen van een aanlegvergunning en betrekking hebbend op de verleende vrijstelling ten aanzien van de gronden waarop naast de bestemming “Waterstaatsdoeleinden I primaire waterkering” tevens de bestemming “Tuin en erf” rust gehandhaafd en het besluit, betrekking hebbend op de verleende vrijstelling ten aanzien van de gronden waarop naast de bestemming “Waterstaatsdoeleinden I primaire waterkering” tevens de bestemming “Groen, kade, talud en/of berm” rust herroepen en alsnog geweigerd. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 16 augustus 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 12 juni 2001, verzonden op 19 juni 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [bezwaarmakers] ingestelde beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd voor zover daarbij de verlening van de vrijstelling ten aanzien van de gronden waarop naast de bestemming “Waterstaatsdoeleinden I primaire waterkering” tevens de bestemming “Tuin en erf” rust is gehandhaafd en de verlening van een aanlegvergunning voor de gronden waarop naast de bestemming “Waterstaatsdoeleinden I primaire waterkering” tevens de bestemming “Groen, kade, talud en/of berm” rust is gehandhaafd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 26 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 23 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend. Tevens heeft [bezwaarmaker] een reactie ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M.C.E. Eikenboom, advocaat te Rotterdam, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door M. de Graaf, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is gehoord [bezwaarmaker].

2. Overwegingen

2.1. Appellante heeft bij brief van 12 februari 1998 een aanvraag ingediend om vergunning voor het dempen van water (Terlouw) tussen het bedrijfsterrein en de IJsseldijk Noord. Volgens de aanvraag wordt het terrein na demping verhard en gebruikt voor opslag, parkeren en verbeteren van de ontsluiting van het bedrijfsterrein.

2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan hebben de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft de bestemmingen “Waterstaatsdoeleinden I primaire waterkering (dubbelbestemming)”, “Waterstaatsdoeleinden II buitendijksgebied (dubbelbestemming)”, “Industrieterrein I”, “Beplantingsstrook”, “Groen, kade, talud en/of berm” en “Tuin en erf”.

2.3. In aanmerking nemende dat slechts appellante hoger beroep heeft ingesteld zal de Afdeling zich beperken tot die onderdelen van de tussen partijen levende geschillen waartegen dat beroep zich richt, te weten de door de rechtbank uitgesproken vernietiging van de beslissing op bezwaar voorzover daarbij

a. de vrijstelling ten aanzien van de gronden waarop .. de bestemming “tuin en erf” rust is gehandhaafd;

b. de verlening van aanlegvergunning voor de gronden waarop .. de bestemming “groen, kade, talud en/of berm”rust is gehandhaafd.

2.4. De gronden waarop de onder a. bedoelde vrijstelling betrekking heeft hebben de dubbelbestemming “Tuin en erf” en “Waterstaatsdoeleinden I primaire waterkering”.

Ingevolge artikel II.16, eerste lid, zijn gronden, aangewezen voor “Tuin en erf” bestemd voor tuin, erf en groenvoorzieningen, op welke gronden uitsluitend bebouwing mag worden gebouwd, welke ten dienste staat van de eengezinshuizen Bw, als berging, hobbyruimte of autobox en wel uitsluitend op het bouwperceel behorende bij de eengezinshuizen Bw. Ingevolge het vijfde lid, onder a, is het verboden de tot tuin en erf bestemde gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de bestemming. Ingevolge het zesde lid verlenen burgemeester en wethouders vrijstelling van het verbod in het vijfde lid, indien strikte toepassing van het daarin bepaalde leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Op de betrokken gronden met deze bestemming rust tevens de bestemming “Waterstaatsdoeleinden I primaire waterkering”. Ingevolge artikel II.12, eerste lid, zijn gronden, aangewezen voor “Waterstaatsdoeleinden I primaire waterkering (dubbelbestemming)” bestemd voor de bescherming en instandhouding van de dijk, daarbij behorende taluds en andere werken en voorzieningen ten dienste van de bestemming, alsmede voor de andere op deze gronden liggende bestemmingen met dien verstande dat onverkort het bepaalde in onder meer de artikelen II.7 Industrieterrein I en II, II. 8 Groen, kade, talud en/of berm, II.16 Tuin en erf, op deze gronden tevens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan, noodzakelijk voor en ten dienste van de bestemming “Waterstaatsdoeleinden I primaire waterkering” en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die nodig zijn voor de rivier en voor het verkeer te water. Op deze gronden mag slechts worden gebouwd indien de belangen van waterstaatsdoeleinden zich daar niet tegen verzetten en indien Rijkswaterstaat is gehoord. Ingevolge het tweede lid is het verboden de gronden en opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de bestemming. Ingevolge het tweede lid, sub b, wordt onder zodanig gebruik in ieder geval begrepen het gebruik van de grond voor het doen van grondroeringen, ophogingen of afgravingen, anders dan ten behoeve van de bestemming “Waterstaatsdoeleinden I, primaire waterkering (dubbelbestemming)”. Ingevolge het derde lid verlenen burgemeester en wethouders vrijstelling van het verbod in het tweede lid, indien strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd en de belangen van de waterkering dit gedogen.

2.5. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat het gebruik van gronden met de bestemming “Tuin en erf” voor parkeerdoeleinden niet met deze bestemming in overeenstemming is. Het betoog van appellante dat op deze gronden niet door vrachtwagens zal worden geparkeerd, maar uitsluitend door personeel dat werkzaam zal zijn in het op aangrenzend terrein voorziene kantoorgebouw doet daaraan niet af, aangezien dit parkeren qua aard en omvang niet op één lijn kan worden gesteld met het woninggebonden parkeren dat als toegelaten gebruik van gronden met de bestemming “Tuin en erf” kan worden aanvaard. Voorts is de Afdeling niet gebleken dat deze gronden objectief bezien niet meer zinvol overeenkomstig de bestemming “Waterstaatsdoeleinden I primaire waterkering” kunnen worden gebruikt. Daarom is niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het bepaalde in artikel II.12, derde lid, van de planvoorschriften. De op de plankaart voorkomende dwarsdoorsnede kan hier naar het oordeel van de Afdeling niet aan afdoen.

2.6. De gronden waarop de onder b. bedoelde aanlegvergunning betrekking heeft hebben de dubbelbestemming “Groen, kade, talud en/of berm” en “Waterstaatsdoeleinden I primaire waterkering”. Ingevolge artikel II.9, eerste lid, zijn gronden aangewezen voor “Groen, kade, talud en/of berm” bestemd voor groenvoorzieningen, kade, talud en stroken voor wegbeplanting, op welke gronden uitsluitend bij deze bestemming behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd mogen worden. Ingevolge het derde lid, onder I, is het verboden op of in de tot Groen, kade, talud en/of berm bestemde gronden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

a. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;

b. het aanleggen van op- en/of afritten;

c. het meer dan 0,3 m grond afgraven of ophogen.

Ingevolge het derde lid, onder II, sub 1, zijn de werken of werkzaamheden, als bedoeld onder I, slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet worden of kunnen worden verkleind.

Op de betrokken gronden met deze bestemming rust tevens de dubbelbestemming “Waterstaatsdoeleinden I primaire waterkering”. Ingevolge het vierde lid is het gestelde in (het hiervoor weergegeven) artikel II.12 van overeenkomstige toepassing voor zover de bestemming samenvalt met de bestemming “Waterstaatsdoeleinden I primaire waterkering”.

2.7. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar wegens strijd met het motiveringsbeginsel vernietigd voorzover daarbij de aanlegvergunning in stand is gelaten. In hoger beroep is uitdrukkelijk betoogd dat het voor een ieder, ook voor [bezwaarmakers], volstrekt duidelijk was en is dat van de verleende aanlegvergunning geen gebruik kan worden gemaakt nu de voor de ter plaatse uit te voeren werkzaamheden tevens vereiste vrijstelling was herroepen en het besluit van burgemeester en wethouders dienaangaande rechtens onaantastbaar was geworden. Nog daargelaten dat met dit betoog van appellante slechts wordt onderstreept dat de rechtbank terecht tussen aanlegvergunning en vrijstelling een zodanig verband aanwezig heeft geacht dat niet zonder nadere motivering een splitsing tussen instandlaten (van de aanlegvergunning) en herroepen (van de vrijstelling) had mogen zijn aangebracht, ziet de Afdeling niet in dat appellante enig belang heeft bij vernietiging van het aangevochten onderdeel van de aangevallen uitspraak en daarmee het herleven van een aanlegvergunning waarvan, naar erkend wordt, geen gebruik kan worden gemaakt.

2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2002

58-378.