Uitspraak 201602258/1/R6


Volledige tekst

201602258/1/R6.
Datum uitspraak: 17 augustus 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Honselersdijk, gemeente Westland,

en

1. de raad van de gemeente Westland
2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Mooi Uilehorst" vastgesteld.

Bij besluit van 8 februari 2016 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van twaalf woningen op de percelen Wouwenhorst 1 tot en met 12 te Honselersdijk.

Tegen deze besluiten hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juli 2016, waar [appellant] en anderen, bij monde van [appellant], bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door J.E.G. Dekker en ir. G.A. van de Berk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Varese Projectontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door drs. J. Meijer.

Overwegingen

Bestuurlijke lus

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Inleiding en toetsingskader bestemmingsplan

2. De besluiten van 26 januari 2016 en 8 februari 2016 zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze besluiten hebben tegelijkertijd ter inzage gelegen.

3. Het plan voorziet in twaalf woningen aan de Wouwenhorst, voorheen het perceel Uilehorst 44, te Honselersdijk. Op de locatie van deze twaalf woningen staat thans een kinderdagverblijf en een woning.

[appellant] en anderen zijn omwonenden van het plangebied. Zij zijn niet tegen de voorziene woningbouw, maar stellen dat de raad in zijn belangenafweging onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de parkeerproblematiek en de verkeersveiligheid op de Uilehorst.

4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Bespreking van de beroepsgronden

Parkeren

5. [appellant] en anderen vrezen dat het plan zal leiden tot parkeerhinder voor hen. Daartoe voeren zij aan dat zes bestaande parkeerplaatsen ten gevolge van de nieuwe woningen zullen verdwijnen en dat de vervangende parkeerplaatsen op een te grote afstand van hun woningen zijn voorzien. Verder betogen [appellant] en anderen dat onvoldoende geborgd is dat bij de negen woningen, waar dat mogelijk is, op eigen terrein wordt geparkeerd. Zij voeren in dit kader aan dat de raad in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting tot aanleg en instandhouding van die parkeerplaatsen had moeten opnemen. Subsidiair voeren zij aan dat de aanleg van de desbetreffende parkeerplaatsen in de omgevingsvergunning verplicht had moeten worden gesteld.

5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de twaalf voorziene woningen, uitgaande van de parkeernormen uit het Westlands Verkeer en Vervoerplan, leiden tot een parkeerbehoefte van 23 plaatsen. Tussen partijen is ook niet in geschil dat hiervoor voldoende ruimte beschikbaar is in het plangebied en dat eveneens voldoende ruimte beschikbaar is om de zes parkeerplaatsen die ten gevolge van het plan verdwijnen binnen het plangebied terug te brengen. Het geschil spitst zich toe op de wijze waarop de desbetreffende zes parkeerplaatsen in het plangebied worden teruggebracht en de wijze waarop het parkeren op eigen terrein is geborgd.

5.2. Ten gevolge van het plan verdwijnen zes parkeerplaatsen die thans voor het kinderdagverblijf en in de directe nabijheid van de woningen van [appellant] en anderen liggen. Hiervoor in de plaats zijn in de voorgestane inrichting vijf parkeerplaatsen aan de Uilehorst voorzien, eveneens in de directe nabijheid van de woningen van [appellant] en anderen. Hiertoe is de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" aan de Uilehorst verruimd. De overgebleven parkeerplaats wordt in het voor [appellant] en anderen slechtste scenario in de zogenoemde parkeerkoffer met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" aan de zuidzijde van het plangebied teruggebracht, op een afstand van ongeveer vijftig meter van de woningen van [appellant] en anderen. De raad acht deze afstand van de woningen tot de mogelijke locatie van de parkeerplaats aanvaardbaar. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raad verwezen naar CROW-publicatie "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie", waarin staat dat in een woonwijk een afstand van honderd meter tot een parkeerplaats acceptabel is. Hoewel de Afdeling de wens van [appellant] en anderen om zo dicht mogelijk bij hun woningen te kunnen parkeren begrijpt, is zij van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de maximale afstand van vijftig m aanvaardbaar is. Dientengevolge heeft de raad ook mogen besluiten om in het plan geen voorwaardelijke verplichting op te nemen om alle te verdwijnen parkeerplaatsen zo dicht mogelijk bij de bestaande woningen terug te brengen.

Het betoog faalt in zoverre.

5.3. In de plantoelichting staat dat negen van de benodigde 23 parkeerplaatsen in de voortuinen van negen woningen waarbij dat mogelijk is, zullen worden gerealiseerd. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat hierover afspraken zijn gemaakt met de ontwikkelaar en dat in de koopcontracten voor de woningen een boeteclausule zal worden opgenomen, teneinde de aanleg en de instandhouding van deze parkeerplaatsen in de voortuinen te waarborgen. De aanleg en instandhouding van de beoogde parkeerplaatsen in de voortuinen zijn echter in het bestemmingsplan niet gewaarborgd. Nu de raad de parkeerplaatsen in de voortuinen met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan noodzakelijk acht, heeft de raad de aanleg daarvan naar het oordeel van de Afdeling ten onrechte niet in het plan geregeld. De raad had daartoe een voorwaardelijke verplichting in de planregels moeten opnemen, inhoudende dat het gebruik van de percelen waar de parkeerplaatsen in de voortuin zijn voorzien, alleen dan planologisch is toegestaan, als parkeerplaatsen in de voortuinen worden aangelegd en in stand gehouden. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan, wat betreft het aspect parkeren, in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog slaagt in zoverre.

Verkeersveiligheid

6. [appellant] en anderen betogen tevens dat het plan leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de verkeersveiligheid op de Uilehorst. Daartoe voeren zij aan dat de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" ten opzichte van het vorige plan "Kern Honselersdijk" wordt vergroot, waardoor meer ruimte ontstaat voor het verkeer. Volgens [appellant] en anderen leidt dit tot gevaarlijke situaties. Volgens hen had de raad ervoor moeten kiezen om een deel van de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" een groenbestemming te geven of van de Uilehorst een eenrichtingsweg te maken.

6.1. In het vorige bestemmingsplan was aan de Uilehorst de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" toegekend. Deze bestemming is in het voorliggende plan opnieuw toegekend aan een deel van de Uilehorst, zonder dat deze bestemming ter hoogte van de woningen van de appellanten Brouwer, Polderdijk en Kassenberg wordt vergroot. In zoverre mist het betoog feitelijke grondslag. In de plantoelichting staat dat de voorziene woningen leiden tot maximaal negentig verkeersbewegingen per dag. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat hij dit aantal ruimtelijk aanvaardbaar acht op de Uilehorst. [appellant] en anderen hebben geen concrete aanknopingspunten aangedragen voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.

Over de inrichting van de Uilehorst heeft de raad ter zitting toegelicht dat op de Uilehorst zal worden voorzien in een snelheidsverlagende inrichting met parkeerplaatsen, wegversmallingen en een voorkeursstrook. De Afdeling stelt vast dat deze voorgestane inrichting mogelijk is binnen de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied". Dat de raad had kunnen kiezen voor een andere planregeling waarbinnen de voorgenomen inrichting ook mogelijk was, zoals de inrichting die [appellant] en anderen hebben bepleit, acht de Afdeling onvoldoende grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid voor deze planregeling heeft kunnen kiezen. Wat betreft de wens om van de Uilehorst eenrichtingsverkeer te maken, overweegt de Afdeling dat dit niet in een bestemmingsplan of omgevingsvergunning kan worden geregeld. Hiervoor dient het college een verkeersbesluit te nemen.

Het betoog faalt.

Conclusie en proceskosten

7. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen zestien weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestemmingsplan te herstellen door met inachtneming van overweging 5.3 een voorwaardelijke verplichting in de planregels op te nemen.

Niet is uitgesloten dat de opname van een voorwaardelijke verplicht als hiervoor bedoeld in de planregels gevolgen kan hebben voor de reeds verleende omgevingsvergunning, zodat dan ook deze omgevingsvergunning gewijzigd moet worden. Met het oog hierop zal de Afdeling het college opdragen om tevens te motiveren dat de verleende omgevingsvergunning in zoverre in overeenstemming is met het te wijzigen bestemmingsplan dan wel de omgevingsvergunning in overeenstemming te brengen met het gewijzigde bestemmingsplan.

7.1. Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van de eventueel gewijzigde besluiten niet opnieuw te worden toegepast. De eventuele besluiten dienen op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.

8. In de einduitspraak zal de Afdeling beslissen over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. draagt de raad van de gemeente Westland op om binnen zestien weken na verzending van deze tussenuitspraak:

- met inachtneming van rechtsoverwegingen 5.3 en 7 het daar omschreven gebrek te herstellen; en

- de Afdeling en [appellant] en anderen de uitkomst mede te delen en het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

II. draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland op om binnen zestien weken na verzending van deze tussenuitspraak:

- met inachtneming van rechtsoverweging 7 te motiveren dat de op 8 februari 2016 verleende omgevingsvergunning in overeenstemming is met het te wijzigen bestemmingsplan, dan wel de omgevingsvergunning aan te passen aan het gewijzigde bestemmingsplan;

- de Afdeling en [appellant] en anderen de uitkomst mede te delen en het eventuele nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Nijholt, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Nijholt
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2016

767.