Uitspraak 201601895/1/R1


Volledige tekst

201601895/1/R1.
Datum uitspraak: 3 augustus 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellante], wonend te Westervoort,

en

de raad van de gemeente Westervoort,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Westervoort Noord 2015" opgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad en [appellante] hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2016, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door T.A.J.G. Nijs, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Toetsingskader

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Inleiding

3. [appellante] woont aan de [locatie] en heeft een perceel in de nabijheid daarvan in eigendom. Het gaat om de gronden ten oosten van de westelijke ontsluiting van de Brouwerslaan aan de IJsseldijk, kadastraal bekend gemeente Westervoort, sectie A, nr. 4940 (hierna: het perceel).

[appellante] wenst een agrarisch bedrijfsgebouw op het perceel te realiseren. In geschil is of het plan daarin voorziet en of de raad was gehouden om daarin te voorzien.

Mondeling toelichten zienswijze

4. [appellante] betoogt dat zij ten onrechte niet mondeling is gehoord over haar zienswijze in de vergadering van de raadscommissie van 19 januari 2016. Zij was onjuist voorgelicht over de mogelijkheden hiertoe.

4.1. Bij besluit van 14 december 2015 heeft de raad de 'Verordening op de raadscommissies en in gesprek met de raad 2016' vastgesteld. Daarmee is de mogelijkheid om op de vergadering van de raadscommissie van 19 januari 2016 in te spreken vervallen. In plaats daarvan worden zogenoemde 'in gesprek met de raad'-bijeenkomsten gehouden, alwaar burgers onder meer hun zienswijze op een ontwerpplan kunnen toelichten.

Bij brief van 15 december 2015 heeft het gemeentebestuur aan [appellante] evenwel medegedeeld dat zij haar zienswijze op het ontwerpplan kon toelichten op de vergadering van de raadscommissie van 19 januari 2016. De bij besluit van 14 december 2015 gewijzigde regeling is niet in de brief van 15 december 2015 vermeld. Aan het verzoek van [appellante] aan het begin van de vergadering van 19 januari 2016 om te worden gehoord is niet tegemoet gekomen onder verwijzing naar het besluit van 14 december 2015. In de brief van 15 december 2015 is [appellante] echter niet gewezen op de eerdere 'in gesprek met de raad'-bijeenkomst. Geler hierop is [appellante] in strijd met bovengenoemde verordening niet in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze toe te lichten. Gelet hierop is het plan niet vastgesteld met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

Het betoog slaagt.

Bouwmogelijkheden

5. [appellante] betoogt dat het plan op het perceel ten onrechte niet voorziet in het door haar gewenste gebouw voor de opslag van machines en veevoer (hierna: de gewenste schuur) ten behoeve van de agrarische bedrijven van haar kinderen. Dat ziet er voor de omwonenden minder rommelig uit dan de huidige opslag in de buitenlucht. Zij wenst een schuur van 40 m2. Het bouwvlak uit het bestemmingsplan uit 1975 was daarvoor toereikend, aldus [appellante].

5.1. Het plan voorziet ter plaatse van het perceel in de bestemming "Agrarisch".

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor

a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;

f. boomgaard en moestuinen.

Ingevolge lid 3.2.1 voldoen bedrijfsgebouwen aan de volgende kenmerken:

a. gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat agrarische hulpgebouwen ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:

1. de oppervlakte bedraagt niet meer dan 40 m2 of 1 procent van het perceeloppervlak;

2. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m;

3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m.

Ingevolge artikel 1, lid 1.12, wordt onder agrarisch hulpgebouw verstaan een bij een agrarisch bedrijf behorend agrarisch bedrijfsgebouw dat is gesitueerd buiten het agrarisch bouwvlak en dat bijvoorbeeld dient voor het melken van vee, voor de opslag van goederen en materieel en/of ter beschutting tegen weersinvloeden.

5.2. In het kader van de beoordeling van de planregeling komt de interpretatie van artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder a, sub 1, van de planregels aan de orde. Onduidelijk is of het plan in dit geval voorziet in een agrarisch hulpgebouw met een oppervlakte van 40 m2 dan wel met een oppervlakte van 1 procent van het perceeloppervlak. De Afdeling acht het bestreden besluit in zoverre vastgesteld in strijd met de vereiste rechtszekerheid. Zij ziet daarvoor bevestiging in de verschillende interpretaties van het artikel door de raad. In de nota van zienswijzen heeft de raad vermeld dat de bouwmogelijkheden niet zijn gewijzigd ten opzichte van het bestemmingsplan uit 1989, waarin vrijstelling kon worden verleend voor een agrarisch bedrijfsgebouw van 25 m2. In het verweerschrift heeft de raad aangegeven dat het plan een hulpgebouw ten behoeve van een agrarisch bedrijf mogelijk maakt met een oppervlakte van 40 m2. Ter zitting heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat alleen de kleinste van de twee oppervlaktes uit artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder a, sub 1, van de planregels is toegestaan. Gelet op de oppervlakte van het perceel van 2000 m2 is een schuur van 20 m2 toegestaan, aldus de raad ter zitting.

5.3. Uit het vorenstaande volgt tevens dat de raad bij de vaststelling van het plan niet dan wel onvoldoende voor ogen heeft gehad hoe de door [appellante] gewenste oppervlakte zich verhoudt tot de in het plan voorziene oppervlakte. Het bestreden besluit is in zoverre genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering. Het betoog slaagt.

5.4. In het verweerschrift heeft de raad zich voorts op het standpunt gesteld dat [appellante] geen agrarisch bedrijf uitoefent, zodat ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder a, van de planregels, gelezen in samenhang met artikel 1, lid 1.12, op het perceel geen agrarisch hulpgebouw is toegestaan. Ter zitting heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat niet beoogd is om deze bouwregel afhankelijk te stellen van bedrijfsmatig gebruik. De raad heeft de bouw van een agrarisch hulpgebouw ook mogelijk willen maken ter plaatse van gronden met de bestemming "Agrarisch" die hobbymatig in gebruik zijn.

Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.

6. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb, op te dragen de gebreken in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient daartoe:

- met inachtneming van hetgeen onder 4.1 is overwogen [appellante] alsnog in de gelegenheid stellen om haar zienswijze mondeling toe te lichten bij een 'in gesprek met de raad'-bijeenkomst;

- met inachtneming van hetgeen onder 5.3 is overwogen alsnog gemotiveerd te besluiten over de door [appellante] gewenste schuur van 40 m2 voor de opslag van machines en veevoer;

- met inachtneming van hetgeen onder 5.2 is overwogen op rechtszekere wijze te voorzien in de toegestane oppervlakte;

- met inachtneming van hetgeen onder 5.4 is overwogen de bouw van een agrarisch hulpgebouw ook mogelijk maken ter plaatse van gronden met de bestemming "Agrarisch" die hobbymatig in gebruik zijn;

- de Afdeling en [appellante] de uitkomst mede te delen en het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

7. Bij de voorbereiding van het te nemen besluit tot wijziging hoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb.

8. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Westervoort op om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak het besluit van 1 februari 2016 te herstellen door:

- met inachtneming van hetgeen onder 4.1 is overwogen [appellante] alsnog in de gelegenheid stellen om haar zienswijze mondeling toe te lichten bij een 'in gesprek met de raad'-bijeenkomst;

- met inachtneming van hetgeen onder 5.3 is overwogen alsnog gemotiveerd te besluiten over de door [appellante] gewenste schuur van 40 m2 voor de opslag van machines en veevoer;

- met inachtneming van hetgeen onder 5.2 is overwogen op rechtszekere wijze te voorzien in de toegestane oppervlakte;

- met inachtneming van hetgeen onder 5.4 is overwogen de bouw van een agrarisch hulpgebouw ook mogelijk maken ter plaatse van gronden met de bestemming "Agrarisch" die hobbymatig in gebruik zijn;

- de Afdeling en [appellante] de uitkomst mede te delen en het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.S.S. Hupkes, griffier.

w.g. Koeman w.g. Hupkes
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2016

635.