Uitspraak 200102314/1


Volledige tekst

200102314/1.
Datum uitspraak: 12 juni 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats]

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 2 april 2001 in het geding tussen:

appellante

en

burgemeester en wethouders van Rotterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 1998 hebben burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: burgemeester en wethouders) het verzoek van appellante om de op 2 juni 1998 vastgestelde jaarindeling 1998 van de dinsdagmarkt Rotterdam-Centrum ongedaan te maken en deze jaarindeling geheel over te doen, afgewezen.

Bij besluit van 13 november 1998 hebben burgemeester en wethouders het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 december 1998 heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de president) het door appellante daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat burgemeester en wethouders een nieuw besluit nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

Bij besluit van 16 mei 2000 hebben burgemeester en wethouders het door appellante gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard, doch tevens haar een inlootgarantie voor de vrijdagmarkt op de Binnenrotte aangeboden. Dit besluit en het advies van de Algemene Beroepscommissie van 24 februari 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 2 april 2001, verzonden op dezelfde datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 juni 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 januari 2002, waar appellante in persoon, bijgestaan door J.T.N. van Hemert, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. M.H. Kuipers, mr. C.J. van der Dool en C.H.M. van der Poel, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Vast staat dat de op 2 juni 1998 vastgestelde jaarindeling 1998 van de dinsdagmarkt Rotterdam-Centrum op onjuiste wijze tot stand is gekomen, omdat daarbij de aanvraag van appellante om plaatsverandering ten onrechte niet betrokken is geweest. Om die reden heeft appellante betoogd dat haar bezwaar tegen het besluit van 16 juni 1998, inhoudende een afwijzing van het verzoek om de jaarindeling ongedaan te maken en geheel over te doen, door burgemeester en wethouders gegrond had moeten worden verklaard. Daarnaast is appellante van oordeel dat het door haar als gevolg van een en ander geleden nadeel, niet in voldoende mate is gecompenseerd.

2.2. Bij het besluit van 16 mei 2000 hebben burgemeester en wethouders, opnieuw beslissend naar aanleiding van de uitspraak van de president van 30 december 1998, het door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, doch tevens haar een inlootgarantie voor de vrijdagmarkt op de Binnenrotte aangeboden. Burgemeester en wethouders hebben erkend dat aan de totstandkoming van de jaarindeling 1998 van de dinsdagmarkt Rotterdam-Centrum een gebrek kleeft, doch laten de belangen van de overige marktexploitanten bij het in stand laten van de vastgestelde jaarindeling prevaleren boven die van appellante bij het ongedaan maken en geheel over doen van de jaarindeling. Met het verlenen van de inlootgarantie voor de vrijdagmarkt wordt appellante volgens burgemeester en wethouders in voldoende mate gecompenseerd voor het door haar ondervonden financiële nadeel als gevolg van de vastgestelde jaarindeling voor de dinsdagmarkt.

2.3. Naar het oordeel van de Afdeling had vanwege de op onjuiste wijze tot stand gekomen jaarindeling van de dinsdagmarkt het op de weg van burgemeester en wethouders gelegen het door appellante gemaakte bezwaar gegrond te verklaren. De rechtbank heeft dit miskend.

De Afdeling is echter met de rechtbank van oordeel dat burgemeester en wethouders in redelijkheid hebben kunnen besluiten die jaarindeling, in het licht van de belangen van de overige marktkooplieden, desondanks in stand te laten en te volstaan met appellante een compensatie aan te bieden voor het ten gevolge van een en ander geleden nadeel. Voorts is de Afdeling van oordeel, hierbij mede gelet op de beoordelingsvrijheid die burgemeester en wethouders bij het vaststellen van de wijze van compenseren toekomt, dat zij bij hun besluit van 16 mei 2000 in redelijkheid hebben kunnen besluiten om te volstaan met het aan appellante aanbieden van een inlootgarantie en haar niet tevens een eerste keuzerecht toe te kennen. De Afdeling acht het hierbij van belang dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt, dat het financiële nadeel dat zij stelt te hebben geleden vanwege de omstandigheid dat haar aanvraag om plaatsverandering niet betrokken is geweest bij de vaststelling van de jaarindeling van de dinsdagmarkt, in onvoldoende mate wordt gecompenseerd door de inlootgarantie voor de vrijdagmarkt op de Binnenrotte.

2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Afdeling zal doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen en het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 16 mei 2000 vernietigen. De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.

2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 2 april 2001, registratienummer 00/1272 RIP;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 16 mei 2000;

V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;

VI. gelast dat de gemeente Rotterdam aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 102,10 en € 154,29) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. De Koning
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2002

156.