Uitspraak 200100551/1


Volledige tekst

200100551/1.
Datum uitspraak: 12 juni 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de vereniging "Nederlandse Vereniging van Procesmatige Grondreinigingsbedrijven”, gevestigd te Utrecht,
appellante,

en

het dagelijks bestuur van het zuiveringschap Limburg,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 31 augustus 2000, kenmerk V&H/Pn/2000.13513, heeft verweerder het verzoek van appellante afgewezen om met toepassing van bestuursrechterlijke handhavingsmaatregelen te bewerkstelligen dat de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “[…]” een vergunning krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren aanvraagt voor de inzet van een mobiele grondreinigingsinstallatie in het kader van het saneren van de Tungelroysebeek. Dit besluit is aangehecht.

Bij besluit van 18 december 2000, verzonden op 18 december 2000, kenmerk V&H/Pn/2000.17751, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Ook dit besluit is aangehecht.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 29 januari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 30 maart 2001 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2001, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. B.J.M. Veldhoven, advocaat te Amsterdam, [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door F.C.K.M. Janissen en P. Heeskens, ambtenaar van het Zuiveringschap, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Bij de Tungelroysebeek worden werkzaamheden verricht in het kader van het project “Herstel watersysteem Tungelroysebeek”. Bij deze werkzaamheden wordt een mobiele grondreinigingsinstallatie ingezet en wordt het bij het reinigen van de genoemde beek vrijkomende slib in depots opgeslagen. Ten tijde van het verzoek van appellante van 4 augustus 2000 vonden er in het kader van het desbetreffende project saneringswerkzaamheden plaats ten hoogte van de Tungelroysebeek-Weiffelterbroekdijk te Weert (hierna: locatie A).

2.2. Ingevolge artikel 122, eerste lid, van de Provinciewet is het provinciaal bestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.

Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuursdwang verstaan het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.

Ingevolge artikel 5:32, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. Een dergelijke last strekt er ingevolge het tweede lid toe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.

2.3. Appellante voert aan dat verweerder niet heeft onderkend dat de saneringswerkzaamheden vergunningplichtig zijn krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewater.

Tevens betoogt zij dat het in haar belang is dat de wet wordt gehandhaafd om rechtsongelijke situaties te voorkomen, nu haar leden voor eenzelfde soort werkzaamheden wel vergunningplichtig zijn.

2.4. In het bestreden besluit heeft verweerder, daarbij verwijzend naar het advies van de Awb-bezwarencommissie ZL, van 19 september 2000, kenmerk V&H/Pn/2000.13513, het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard, nu de desbetreffende werkzaamheden op locatie A reeds waren beëindigd, waardoor appellante niet meer het door haar gewenste effect kon bereiken, de door appellante aangevoerde bezwaren bieden geen grond voor een belang bij een inhoudelijke beoordeling.

De Afdeling is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verweerder het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu het processuele belang ten tijde van het bestreden besluit ontbrak. Hetgeen appellante heeft aangevoerd behoeft daarom geen verdere behandeling meer.

2.5. Het beroep is ongegrond.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en mr. K. Brink en mr. F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Melse, ambtenaar van Staat.

w.g. Konijnenbelt w.g. Melse
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2002

191-375.