Uitspraak 200101062/1


Volledige tekst

200101062/1.
Datum uitspraak: 12 juni 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [plaats]

en

gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 1999 hebben verweerders aan [lasthebber] een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd.

Bij brief van 7 november 2000 hebben verweerders aan [lasthebber] meegedeeld niet tot inning van de verbeurde dwangsommen over te gaan.

Bij brief van 10 november 2000 heeft appellante hiertegen bezwaar gemaakt.

Bij brief van 18 januari 2001 hebben verweerders aan appellante meegedeeld dat de brief van 10 november 2000 niet zal worden behandeld als bezwaarschrift, omdat deze brief niet is gericht tegen een besluit.

Tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar heeft appellante bij brief van 23 februari 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 2 mei 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. M.M. de Jonge, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het bestuursorgaan op het bezwaarschrift binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen tien weken na ontvangst hiervan.

2.2. In de brief van 10 november 2000 deelt appellante mee dat zij, voorzover de brief van 7 november 2000 dient te worden aangemerkt als een primair besluit, daartegen bezwaar maakt. Gelet op deze passage en de strekking van de brief zoals die blijkt uit de overige tekst, dient de brief naar het oordeel van de Afdeling te worden aangemerkt als een bezwaarschrift. Verweerders hebben niet binnen de wettelijke termijn een besluit genomen op dit bezwaarschrift.

2.3. Het beroep is gelet op het voorgaande gegrond. Het ingevolge artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht voor de toepassing van wettelijke voorschriften over beroep met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit dient te worden vernietigd.

Verweerders staan terecht op het standpunt dat de brief van 7 november 2000, gelet op de strekking en inhoud ervan, geen publiekrechtelijke rechtshandeling behelst als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en daarom geen besluit is. Het tegen deze brief bij brief van 10 november 2000 gemaakte bezwaar dient daarom alsnog niet-ontvankelijk te worden verklaard. De Afdeling zal op deze wijze zelf in de zaak voorzien.

2.4. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het met een besluit van gedeputeerde staten van Gelderland gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bij brief van 10 november 2000 gemaakte bezwaar;

III. verklaart het bij brief van 10 november 2000 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;

IV. veroordeelt gedeputeerde staten van Gelderland in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 161,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Gelderland te worden betaald aan appellante;

V. gelast dat de provincie Gelderland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 204,20) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Van der Zijpp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2002

262.