Uitspraak 200103460/1


Volledige tekst

200103460/1
Datum uitspraak: 5 juni 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 21 mei 2001 in het geding tussen:

appellant

en

burgemeester en wethouders van Zoeterwoude.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 september 1999 hebben burgemeester en wethouders van Zoeterwoude (hierna: burgemeester en wethouders) aan de Stichting Kinderopvang Zoeterwoude bouwvergunning verleend voor het vernieuwen en vergroten van een kinderdagverblijf aan de Westeindseweg 1d te Zoeterwoude. Bij besluit van 21 september 1999 hebben burgemeester en wethouders daarvoor ingevolge artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke ordening vrijstelling verleend.

Bij besluit van 14 december 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van commissie bezwaar- en beroepschriften van 17 november 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 21 mei 2001, verzonden op 29 mei 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 9 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 september 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 27 november 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mevrouw O. Groeneweg, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat burgemeester en wethouders bij de beslissing op bezwaar van 14 december 1999 het bezwaarschrift van appellant tegen de besluiten van 14 en 21 september 1999 (hierna: de besluiten) terecht niet-ontvankelijk hebben verklaard.

2.2. Ingevolge artikel 6:7, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.

Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van die wet geschiedt bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.

Ingevolge artikel 3:43, eerste lid, van de Awb wordt tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit mededeling gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht. Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt bij de mededeling van een besluit tevens vermeld wanneer en hoe de bekendmaking ervan heeft plaatsgevonden.

Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is bij verzending per post het bezwaarschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

2.3. De besluiten zijn op 21 september 1999 op voorgeschreven wijze door toezending aan de Stichting Kinderopvang Zoeterwoude bekendgemaakt. De termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt is derhalve ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aangevangen op 22 september 1999 en zes weken later op 2 november 1999 geëindigd. Nu blijkens het poststempel het bezwaarschrift pas op 5 november 1999 ter post is bezorgd, is het bezwaarschrift niet tijdig ingediend. De rechtbank is terecht tot deze conclusie gekomen. Het betoog van appellant dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend omdat de termijn pas is aangevangen na ontvangst, op 23 of 24 september 1999, van de hem toegezonden brief van 21 september 1999, waarin burgemeester en wethouders aan appellant mededeling hebben gedaan van hun besluiten, faalt derhalve.

2.4. Appellant betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de termijnoverschrijding ingevolge artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar moet worden geacht, omdat door de redactie van voormelde brief van 21 september 1999 het vertrouwen is gewekt dat publicatie van het besluit in de Voorschotense Courant nog zou plaatsvinden en dat hij daarop voor het indienen van een bezwaarschrift kon wachten. Dit betoog faalt. Hoewel artikel 3:43, derde lid, van de Awb niet geheel juist is toegepast – in de brief is niet aangegeven wanneer en hoe de bekendmaking van de besluiten aan de aanvraagster heeft plaatsgevonden - , staat wel in de brief vermeld dat zowel de bouwvergunning als de vrijstelling verleend is. Anders dan appellant wil, kon deze voorts aan de aan hem gerichte brief van 21 september 1999 niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat publicatie van de betreffende besluiten in de Voorschotense Courant nog moest plaatsvinden. De brief geeft over het tijdstip van publicatie in de betreffende krant – die overigens eveneens op 21 september 1999 heeft plaatsgevonden – geen uitsluitsel. Onder deze omstandigheden lag het op de weg van appellant zich nader op de hoogte te stellen van de aanvang van de bezwaartermijn en moet de uiteindelijke overschrijding hiervan niet verschoonbaar worden geacht.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.

w.g. Lubberdink w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2002

47-422.