Uitspraak 201508913/1/A3


Volledige tekst

201508913/1/A3.
Datum uitspraak: 13 juli 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 oktober 2015 in zaak nr. 15/1434 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Haarlemmermeer.

Procesverloop

Bij besluit van 18 september 2014 heeft de burgemeester, voor zover thans van belang, aan [partij], handelend onder de naam [Coffeeshop], een exploitatievergunning, geldig tot 10 september 2015, voor het exploiteren van [coffeeshop] (hierna: de coffeeshop) verleend.

Bij besluit, verzonden op 10 februari 2015, (hierna: het besluit van 10 februari 2015) heeft de burgemeester het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 26 oktober 2015 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 mei 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. I.A. Kamans, advocaat te Rotterdam, de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.F.A. Dankbaar, advocaat te Haarlem, en [partij], bijgestaan door mr. N. Schumacher, advocaat te Haarlem, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant], destijds een van de houders van een door de burgemeester verstrekte exploitatievergunning, heeft vanaf 2001 de coffeeshop geëxploiteerd. In 2006 werd [appellant] strafrechtelijk vervolgd wegens overtreding van de Opiumwet. Omdat [appellant] volgens de burgemeester wegens deze vervolging niet meer in aanmerking kwam voor een exploitatievergunning, is hij als exploitant teruggetreden en eigenaar van de coffeeshop geworden. [partij], eerder een van de beheerders van de coffeeshop, is in 2007 exploitant en vergunninghouder geworden. De strafrechter heeft [appellant] in 2010 vrijgesproken.

In verband met de vondst van een hoeveelheid cannabisproducten in februari 2013 is [appellant] strafrechtelijk vervolgd wegens overtreding van de Opiumwet. Bij vonnis van 16 oktober 2014 heeft de strafrechter [appellant] strafbaar verklaard en hem geen straf of maatregel opgelegd.

[partij] heeft op 14 juni 2013 een aanvraag tot verlening van een exploitatievergunning ingediend. Deze aanvraag komt neer op een aanvraag tot voortzetting van de hem eerder verleende exploitatievergunning. Bij besluit van 11 april 2014 heeft de burgemeester de exploitatievergunning geweigerd, mede omdat het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: het Bureau Bibob) op 9 september 2013 een negatief advies heeft uitgebracht wegens het bestaan van een samenwerkingsverband van [partij] met onder meer [appellant] en in een aanvullend advies van 18 februari 2014 heeft geoordeeld dat het samenwerkingsverband nog bestaat. Tegen het besluit van 11 april 2014 heeft [partij] bezwaar gemaakt. Bij overeenkomst van 13 april 2014 heeft [appellant] tegen betaling van een uitkoopsom afstand gedaan van zijn aandeel in de coffeeshop. Het Bureau Bibob heeft op 4 augustus 2014 opnieuw een advies uitgebracht. Vervolgens heeft de burgemeester bij het besluit van 18 september 2014 het besluit van 11 april 2014 ingetrokken en [partij] de exploitatievergunning verleend.

[appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 september 2014. Volgens hem heeft hij op basis van onjuiste informatie afstand gedaan van zijn aandeel in de coffeeshop. Anders dan hem is voorgehouden, wordt hij in het advies van 9 september 2013 niet in verband gebracht met de cannabisvondst in februari 2013, maar louter met de vervolging vanaf 2006 in verband waarmee hij in 2010 is vrijgesproken. De burgemeester heeft hem niet tijdig geïnformeerd over de door het Bureau Bibob uitgebrachte adviezen. Hierdoor heeft hij schade geleden, aldus [appellant].

De burgemeester heeft het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, omdat [appellant] geen belanghebbende bij het besluit van 18 september 2014 is. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen dat besluit.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen belang bij de beoordeling van zijn beroep heeft. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de burgemeester ingevolge de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: de Wet Bibob) verplicht was hem over de adviezen van het Bureau Bibob van 9 september 2013 en 18 februari en 4 augustus 2014 te informeren. Met de juiste informatie over de inhoud van die adviezen zou hij niet, althans niet tegen de in de overeenkomst bepaalde uitkoopsom, afstand hebben gedaan van zijn aandeel in de coffeeshop. Als eigenaar van de coffeeshop zou hij in aanmerking zijn gekomen voor verlening van de exploitatievergunning en exploitatie-inkomsten hebben verworven. Er bestaat derhalve een causaal verband tussen het besluit van 18 september 2014 en de aldus door hem geleden schade, aldus [appellant].

2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:429), is de bestuursrechter alleen dan tot het beoordelen van rechtsvragen geroepen als dit van betekenis is voor het geschil over een besluit van een bestuursorgaan. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn. Belang bij het rechtsmiddel kan onder meer worden aangenomen, indien wordt gesteld dat ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming schade is geleden die voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen en dit tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt.

2.2. Ingevolge artikel 4:8, eerste lid, van de Awb stelt een bestuursorgaan, voordat het een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:

a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en

b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.

Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Wet Bibob, zoals vanaf 1 juli 2013 luidend, is een ieder die krachtens deze wet de beschikking krijgt over gegevens met betrekking tot een derde verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover een bij deze wet gegeven voorschrift mededelingen toelaat.

Ingevolge het tweede lid geeft het bestuursorgaan dat of de rechtspersoon met een overheidstaak die een advies ontvangt de daarin opgenomen gegevens niet door, behoudens aan:

a. de betrokkene, uitsluitend voor zover dit noodzakelijk is ter motivering van de naar aanleiding van het advies te nemen beslissing;

b. de derde die in de motivering, bedoeld in onderdeel a, wordt vermeld, uitsluitend voor zover de in die motivering opgenomen gegevens hem betreffen; (…)

Ingevolge artikel 33, tweede lid, is, indien een bestuursorgaan een beschikking geeft, in elk geval de persoon die in de beschikking wordt genoemd een belanghebbende in de zin van artikel 4:8 van de Awb.

2.3. [appellant] kon met zijn beroep niet de eigendom van de coffeeshop herkrijgen. Het verlies van de eigendom vloeit immers voort uit de overeenkomst van 13 april 2014, niet uit het besluit van 18 september 2014.

In de motivering van het besluit van 11 april 2014 heeft de burgemeester verwezen naar het in de adviezen van 9 september 2013 en 18 februari 2014 vermelde samenwerkingsverband van [partij] met onder meer [appellant]. Daarbij heeft de burgemeester [appellant] genoemd. De burgemeester was ingevolge de artikelen 28, tweede lid, aanhef en onder b, en 33, tweede lid, van de Wet Bibob derhalve verplicht [appellant] over de in de motivering van het besluit van 11 april 2014 opgenomen gegevens, voor zover die hem betreffen, te informeren teneinde hem in staat te stellen een zienswijze als bedoeld in artikel 4:8 van de Awb naar voren te brengen. [appellant] heeft tegen het besluit van 11 april 2014, waarvan [appellant], naar niet in geschil is, op de hoogte was en waartegen hij bezwaar had kunnen maken, echter geen bezwaar gemaakt en de burgemeester heeft dat besluit bij het besluit van 18 september 2014 ingetrokken. In de motivering van het besluit van 18 september 2014 heeft de burgemeester [appellant] niet genoemd en in zoverre niet in strijd met de hiervoor vermelde bepalingen gehandeld. [appellant] heeft reeds daarom niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat de door hem gestelde schade is veroorzaakt door het besluit van 18 september 2014.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank het beroep van [appellant] terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.P. Vermeulen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.

w.g. Vermeulen w.g. Hartsuiker
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2016

620.