Uitspraak 200104390/1


Volledige tekst

200104390/1.
Datum uitspraak: 5 juni 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], gevestigd te [plaats],

en

gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2001 heeft de gemeenteraad van gemeente Laren, op voorstel van burgemeester en wethouders van januari 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Rijksweg 2000".
Het besluit van de gemeenteraad is aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 14 augustus 2001, no. 2001-23403, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 31 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 2001, en appellanten sub 2 bij brief van 12 september 2001, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2001, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 31 oktober 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten sub 1 en verweerders. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2002, waar appellanten sub 1, in persoon en bijgestaan door mr. G.J.A.M. Bogaers, advocaat te Laren, appellanten sub 2, in persoon en eveneens bijgestaan door mr. G.J.A.M. Bogaers, advocaat te Laren, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman, ambtenaar van de provincie zijn verschenen. Tevens zijn daar namens de raad van de gemeente Laren, drs. E.J. Roest, burgemeester, en F.H. Sanders en C.C.W. van Rooijen, ambtenaren van de gemeente, gehoord, vergezeld van P.J. Ubbink van de Stichting Goois Natuurreservaat.

2. Overwegingen

2.1. Het plangebied ligt grotendeels ten westen en voor een klein deel ten oosten van de Rijksweg A1 en wordt globaal begrensd door de gemeentegrens met Hilversum, de gemeentegrens met Blaricum, de Naarderstraat, Steenbergen, Laarder Eng en Westerheide. Het plan beoogt onder meer de open agrarische enggronden te behouden.

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.

2.3. Appellanten sub 1 stellen dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan het plan voor zover dit betrekking heeft op de bestemming “Enggronden”.

De bestemming “Enggronden” laat geen gebouwen toe en de bestaande gebouwen zijn onder het overgangsrecht gebracht. Appellanten wensen rechtstreekse bouwmogelijkheden en stellen dat er strijd is met artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Daarnaast is geen onderzoek gedaan naar de sociale en economische uitvoerbaarheid van het plan. Ten slotte voeren zij aan dat erfafscheidingen van maximaal 1,00 meter te laag zijn en dat visueel dichte erfafscheidingen wenselijk zijn.

2.4. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat de enggronden van oorsprong landbouwgronden zijn. De nadruk in het gemeentelijk beleid wordt gelegd op het behoud en herstel van deze gronden. Dit is dan ook de reden dat agrarische bedrijfsvoering wordt beperkt tot akkerbouw en het telen van akkerbouwgewassen op de open grond.

2.4.1. Verweerders hebben geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening dan wel anderszins in strijd met het recht te achten en hebben dit plandeel goedgekeurd. Zij hebben zich aangesloten bij het standpunt van de gemeenteraad.

2.5. Het gebied waar het geschil betrekking op heeft ligt in dat deel van het plangebied dat van oudsher tot de Laarder Eng, een uit cultuurhistorisch en landschappelijk oogpunt waardevol gebied, behoort.

Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming “Enggronden” bestemd voor agrarische doeleinden en behoud en herstel van de aldaar voorkomende landschappelijke, archeologische en cultuurhistorische waarden. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, mogen deze gronden gebruikt worden voor het telen van akkerbouwgewassen op de open grond.

Het gemeentelijk beleid is onder meer neergelegd in de Doelstellingennota Ruimtelijke Ordening 1996 en het Beeldkwaliteitsplan 1995. Het doel is door het weren van nieuwe bebouwing de nog bestaande enggronden te behouden en waar mogelijk in de oude staat te herstellen. Verweerders hebben dit beleid niet onredelijk hoeven te achten.

Ter zitting is gebleken dat ongeveer 10% van de als “Enggronden” bestemde gronden uit grasland bestaat en dat de Stichting Goois Natuurreservaat een aanzienlijk deel van de evenbedoelde gronden in eigendom heeft. Appellanten sub 1 hadden ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen gronden in het plangebied met de bestemming “Enggronden”.

Voorts is ter zitting van de zijde van de gemeente nadrukkelijk te kennen gegeven dat het de nog resterende gronden wil aankopen dan wel, indien noodzakelijk, zal onteigenen. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat de bestemming binnen de planperiode niet verwezenlijkt gaat worden.

2.5.1. Met betrekking tot de hoogte van de erfafscheidingen is door het gemeentebestuur aangesloten bij de toegestane wettelijke, vergunningvrije bouwhoogte van 1,00 meter. Niet aannemelijk is geworden dat behoefte bestaat aan het oprichten van erfafscheidingen van meer dan 1,00 meter. Overigens kunnen, zo is ter zitting gebleken, hogere erfafscheidingen worden opgericht van levend groen.

2.5.2. Voor zover door appellanten een beroep is gedaan op de uitspraak van de Afdeling inzake het bestemmingsplan “De Weesboom 1999” van de gemeente Laren waarin dezelfde problematiek aan de orde was, merkt de Afdeling op dat, zoals uit het vorenstaande blijkt in dit geval sprake was van andere bezitsverhoudingen van de in geding zijnde gronden en een feitelijk gebruik dat nog slechts 10% bestaat uit grasland.

2.5.3. Nu appellanten ten tijde van het bestreden besluit in het aan de orde zijnde gebied geen gronden in eigendom hadden, is het plan reeds hierom niet in strijd met artikel 14 van de Grondwet en artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens.

2.5.4. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit onderdeel van het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten sub 1 hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders op dit punt terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.

Het beroep van appellanten sub 1 is ongegrond.

2.6. Appellanten sub 2 stellen dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan het plan, voor zover dat niet voorziet in bouwmogelijkheden op het perceel Rijksweg West 21. Appellanten wensen op percelen serie C 1011, 1017 en 1169, meer woonbebouwing te realiseren dan thans mogelijk is. Volgens vroegere plannen, van 1953 en 1974, bestonden wel bouwmogelijkheden op de desbetreffende percelen. Het onderhavige plan is, volgens appellanten, in strijd met deze plannen. Voorts zou er strijd zijn met de strekking van het Koninklijk Besluit van 19 juli 1980, no. 87, dat bouwmogelijkheden ter plaatse toeliet. Daarnaast stellen zij dat er vanuit het oogpunt van geluidhinder mogelijkheden zijn om ter plaatse woningen te bouwen. Hiertoe hebben appellanten een geluidsrapport overgelegd.

2.7. De gemeenteraad heeft aan de in geding zijnde percelen de bestemmingen “Erf” en “Tuin” gegeven en stelt zich op het standpunt dat, in het reeds eerder genoemde gemeentelijk planologisch beleid, er vanuit wordt gegaan dat geen nieuwe bebouwingsmogelijkheden meer zullen worden gecreëerd anders dan die waarin in bestuurlijk opzicht is voorzien. Hiertoe behoren niet particuliere terreinen waarop op grond van het huidige bestemmingsplan niet gebouwd mag worden.

2.7.1. Verweerders hebben geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening dan wel anderszins in strijd met het recht te achten en hebben dit plandeel goedgekeurd. Zij hebben zich aangesloten bij het standpunt van de gemeenteraad.

2.8. Uit de stukken is af te leiden dat de percelen van appellanten sub 2 zijn gelegen aan de Rijksweg West 21. Op de percelen 1011, 1017 en 1169 rust blijkens de plankaart de bestemming “Erf”, respectievelijk de bestemming “Tuin”. Ingevolge artikel 4, tweede lid, onder d, en artikel 5, tweede lid, onder b, van de planvoorschriften mogen die gronden onder meer gebruikt worden voor bouwwerken, niet zijnde gebouwen. Door goedkeuring aan het plan te verlenen, sluiten verweerders zich aan bij het gemeentelijke beleid onder meer neergelegd in de Doelstellingennota Ruimtelijke Ordening 1996 en het Beeldkwaliteitsplan 1995.

De Afdeling overweegt dat verweerders zich in redelijkheid hebben kunnen aansluiten bij het standpunt van de gemeenteraad.

Ten aanzien van de door appellanten sub 2 aangehaalde plannen van 1953 en 1974 overweegt de Afdeling dat het de gemeenteraad vrijstaat, de bestemmingsplannen te herzien naar aanleiding van gewijzigde planologische inzichten. Niet is aannemelijk gemaakt dat er strijd is met Koninklijk Besluit 1980, no. 87. Voorts maakte het voorgaande bestemmingplan “Rijksweg 1987” de door appellanten sub 2 gewenste woningbouw al niet mogelijk.

Op de locatie Rijksweg West 21 is voorts volgens verweerders, in verband met de aanwezige geluidhinder sprake van een extreme ruimtelijke situatie. Hoewel het niet onmogelijk is door middel van geluidsbeperkende maatregelen te voldoen aan de vereisten van de Wet geluidhinder hadden verweerders hierin geen grond hoeven te zien op evengenoemd beleid een uitzondering te maken. Ook overigens is niet gebleken van omstandigheden die een uitzondering rechtvaardigen.

2.8.1. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten sub 2 hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders op dit punt terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.

Het beroep van appellanten sub 2 is ongegrond.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. Th.G. Drupsteen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G.L. de Vette, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. De Vette
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2002

196-416.