Uitspraak 200101792/1


Volledige tekst

200101792/1.
Datum uitspraak: 5 juni 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

burgemeester en wethouders van Deventer,
appellanten,

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 6 maart 2001 in het geding tussen:

[aanvrager bouwvergunning], wonend te [woonplaats]

en

appellanten.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 1998 hebben appellanten (hierna: burgemeester en wethouders) de door [aanvrager] gevraagde bouwvergunning voor het uitbreiden van een woonwagen op het perceel [locatie] te [plaats], geweigerd.

Bij besluit van 27 april 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de algemene commissie voor de beroep-, bezwaar- en verzoekschriften van 13 april 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 6 maart 2001, verzonden op 6 maart 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief van 9 april 2001, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door G. Kanaar en R.J.G. van Woerden, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De uitbreiding waarop het bouwplan ziet heeft een oppervlakte van ongeveer 49 m2, met een lengte van 14 meter en een breedte van 3,5 meter. De woonwagen die wordt uitgebreid heeft een oppervlakte van ongeveer 65 m2, met een lengte van ruim 18 meter en een breedte van 3,5 meter, waarbij de aangebouwde bijgebouwen niet zijn meegerekend.

2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Het Bramelt 1981, derde herziening 1991” rust op het perceel de bestemming “Woonwagenlokatie”.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de voorschriften behorende bij dit bestemmingsplan zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van een locatie ten behoeve van een staanplaats voor ten hoogste twee woonwagens, als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Woonwagens en Woonschepen, Stb. 1918, nr. 492, zoals dat artikel luidt ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

In het voormelde artikel 1 van de Wet op de Woonwagens en Woonschepen, zoals dat artikel met betrekking tot woonwagens luidde tot 1 oktober 1970, is bepaald dat deze wet onder woonwagens en woonschepen verstaat wagens en schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woonruimte bestemd.

In artikel 1, eerste lid, van de Woonwagenwet, zoals dat luidde tot 1 januari 1994, is bepaald dat een woonwagen een wagen is die voortdurend of nagenoeg voortdurend als woning wordt gebezigd of daartoe is bestemd. Voorts is in het tweede lid van dit artikel bepaald dat voor de toepassing van deze wet een woonwagen niet ophoudt dit te zijn, indien aan of bij de woonwagen voorzieningen worden getroffen ten gevolge waarvan deze niet langer kan worden voortbewogen.

In artikel 2, tweede lid, van het Woonwagenreglement, zoals dat luidde tot 1 januari 1994, is bepaald dat de lengte, de breedte en de hoogte van een woonwagen buitenwerks gemeten, niet meer mag bedragen dan onderscheidenlijk 15,00 m, 3,50 m en 3,00 m vanaf de onderkant van de vloer tot het hoogste punt van de overkapping.

Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder e, van de Woningwet is een woonwagen: een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

2.3. Burgemeester en wethouders betogen dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat de artikelen 1, eerste lid, van de Woonwagenwet, zoals dat luidde tot 1 januari 1994, en 2, tweede lid, van het Woonwagenreglement, zoals dat luidde tot 1 januari 1994, niet mogen worden ingelezen in artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften. Voorts betogen zij dat de rechtbank terecht overweegt dat de woonwagen is geplaatst op blokken, maar heeft miskend dat de onderhavige uitbreiding is gefundeerd, waardoor het totale gebouw niet langer een woonwagen is in de zin van artikel 1, eerste lid, sub e, van de Woningwet.

2.4. Vaststaat dat artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften voor het begrip “woonwagen” verwijst naar artikel 1 van de Wet op de Woonwagens en Woonschepen, Stb. 1918, nr. 492, zoals dat artikel luidt ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. Vaststaat voorts dat dit artikel ten tijde van de terinzagelegging van het vigerende bestemmingsplan voor woonwagens niet langer gold en dat daarvoor artikel 1, eerste lid, van de Woonwagenwet in de plaats was gekomen. Gelet hierop acht de Afdeling het niet onjuist om dit artikel - en derhalve niet het thans geldende artikel 1, eerste lid, sub e, van de Woningwet - in beschouwing te nemen ter bepaling van het begrip “woonwagen” in de zin van artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften. De rechtbank heeft echter terecht geoordeeld dat artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat daarbij ook dient te worden betrokken het voormelde artikel 2, tweede lid, van het Woonwagenreglement, dat – los van een definitiebepaling - ziet op de afmetingen van een woonwagen.

Gelet op het vorenstaande spitst het geding zich thans toe op de vraag of de woonwagen met de uitbreiding nog wel een woonwagen is in de zin van artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften en derhalve in overeenstemming is met de ingevolge dit artikel ter plaatse geldende bestemming. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Woonwagenwet is van belang of de woonwagen met de onderhavige uitbreiding nog als “wagen” kan worden aangemerkt. Gelet op het feit dat de uitbreiding met de woonwagen één geheel vormt en op het feit dat de uitbreiding, die ongeveer 43% van dat geheel uitmaakt, is opgebouwd uit gemetselde muren op een in de grond aangebrachte fundering, is de Afdeling van oordeel dat dit niet het geval is. Er is daarom niet langer sprake van een woonwagen in de zin van artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften. De bouwvergunning is dan ook terecht wegens strijd met het bestemmingsplan geweigerd.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, verklaart de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond.

2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 6 maart 2001, AWB 00/6305;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.

w.g. Troostwijk w.g. Roelfsema
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2002

58.