Uitspraak 200200029/1


Volledige tekst

200200029/1.
Datum uitspraak: 5 juni 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

appellanten, wonend te [woonplaats],

en

burgemeester en wethouders van Heel,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2001 hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "[vergunninghouder]" een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een constructiestaalverwerkingsbedrijf en een loodgietersbedrijf gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Dit aangehechte besluit is op 22 november 2001 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 27 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 4 maart 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2002, waar appellanten, in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. C.E.M. van den Berg-Curfs, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd.

2.2. Appellanten stellen dat de aanwezigheid van de inrichting zich niet verdraagt met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer en kan reeds om die reden niet slagen.

2.3. Appellanten vrezen geluidoverlast vanwege de inrichting, omdat de desbetreffende aan de vergunning verbonden voorschriften niet kunnen worden nageleefd.

2.3.1. Bij de aanvraag om de vergunning is een akoestisch rapport gevoegd. Verweerders hebben op basis van dit onderzoek geconcludeerd dat de aan de vergunning verbonden geluidvoorschriften kunnen worden nageleefd. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat verweerders deze conclusie ten onrechte trekken. Ook overigens vindt de Afdeling voor een dergelijk oordeel geen aanknopingspunten. Het beroep slaagt op dit punt daarom niet.

2.4. Het betoog van appellanten dat de voorschriften ter voorkoming dan wel beperking van geluid- en verkeersoverlast niet zullen worden nageleefd, heeft geen betrekking op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en kan om die reden niet slagen. Hetzelfde geldt voor het betoog van appellanten dat verweerders geen controle zullen uitoefenen op de naleving van de aan de vergunning verbonden voorschriften. De Algemene wet bestuursrecht voorziet overigens in de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen die strekken tot het afdwingen van de naleving van de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden.

2.5. Het beroep is derhalve ongegrond.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van der Zijpp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2002

262-415.