Uitspraak 200103524/1


Volledige tekst

200103524/1.
Datum uitspraak: 5 juni 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

burgemeester en wethouders van Rijnwoude,
appellanten,

en

gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2000 heeft de raad van de gemeente Zoetermeer, op voorstel van burgemeester en wethouders van 15 september 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Oosterheem 2000".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 24 april 2001, kenmerk DRGG/ARB/00/10176A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 20 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door G.L.J. Geenjaar-Cové en A.J.W. Bazen, wethouder respectievelijk ambtenaar van de gemeente, en verweerders, vertegenwoordigd door S. de Smidt, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Tevens is namens de gemeenteraad van Zoetermeer mr. B.A. Boelema, ambtenaar van de gemeente, verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het plangebied is gelegen in het noordelijk deel van de gemeente Zoetermeer en wordt globaal begrensd wordt door de Oostweg, de Oostkade, het Bentwoud, de gemeentegrens met Rijnwoude, de Nieuwe Hoefweg, de Verlengde Australiëweg en het bedrijventerrein Hoefweg-Noord. Met het plan wordt voldaan aan het VINEX-uitvoeringsconvenant van 1994, inhoudende de bouw van 6000 woningen.

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.

2.3. Appellanten stellen dat verweerders ten onrechte geen goedkeuring aan de gehele in artikel 22, achtste lid, van de planvoorschriften opgenomen wijzigingsbevoegdheid hebben onthouden.

De bezwaren van appellanten zijn met name gericht tegen wijziging van de bouwhoogte van een te bouwen woontoren langs de Oostkade en de Rijksweg N 209, in de noordoostelijke punt van het plangebied. Zij zijn het niet eens met de voorgestane wijziging van de bouwhoogte van de woontoren van 45 meter naar 80 meter en stellen dat een verhoging van de bouwhoogte in strijd is met een verantwoorde overgang van de stad naar het aangrenzende Bentwoud. Hierdoor wordt inbreuk gemaakt op de identiteit van de kern Benthuizen.

2.4. Verweerders hebben geen reden gezien dit onderdeel van de wijzigingsbevoegdheid in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben dit onderdeel van het planvoorschrift goedgekeurd. Zij stellen dat niet alleen grote steden maar ook middelgrote steden als Zoetermeer zich visueel mogen mededelen aan de omgeving en niet geheel van de omgeving afgeschermd behoeven te worden. Nu het plangebied grotendeels wordt afgeschermd van het Groene Hart door het tussenliggende Bentwoud, zal bebouwing tot 80 meter hoogte slechts op enkele plaatsen waarneembaar zijn. Daarnaast is de woontoren op voldoende afstand van de kern Benthuizen voorzien, zodat deze niet wordt aangetast.

2.5. De Afdeling neemt het volgende in aanmerking. Ingevolge artikel 22, achtste lid, van de planvoorschriften kan de gemeenteraad, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, het plan wijzigen in die zin dat op de plaatsen waar ingevolge deze voorschriften en de plankaart, blad 1.1., een bebouwing tot een hoogte van 45 meter toegelaten is, woonbebouwing tot een hoogte van 80 meter wordt toegelaten. Burgemeester en wethouders leggen aan een voorstel tot wijziging een effectrapportage ten grondslag waarin ten minste de gevolgen van deze bebouwing op het woningbouwprogramma, de woningdifferentiatie, de bezonning en de windhinder voor de omgeving en de zichteffecten worden neergelegd. Deze wijzigingsbevoegdheid mag voor het hele plangebied voor niet meer dan drie gebouwen worden gebruikt, waarvan twee binnen de bestemming “Voorzieningen” en één binnen de bestemming “Woondoeleinden”.

Verweerders hebben, zij het om andere redenen, aan evengenoemde zinsnede “twee binnen de bestemming “Voorzieningen””, van artikel 22, achtste lid, goedkeuring onthouden. Daarnaast hebben zij goedkeuring onthouden aan de bouwhoogte van drie van de vier planonderdelen.

De Afdeling stelt vast dat nog maar op één plaats van de wijzigingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt, namelijk op de locatie Oostkade/Rijksweg N 209. Het gemeentebestuur heeft hiertoe een onderzoek uitgevoerd waarin de plaatsing van de woontoren in de omgeving in beeld wordt gebracht.

De Afdeling is van oordeel, ook na kennisneming van het door het gemeentebestuur verrichte onderzoek, dat het standpunt van verweerders zoals hiervoor onder punt 2.4. verwoord, niet onredelijk is.

2.6. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit onderdeel van de wijzigingsbevoegdheid niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is genomen of voorbereid in strijd met het recht.

Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring verleend aan het in geding zijnde onderdeel van het plan.

Het beroep is ongegrond.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. Th.G. Drupsteen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G.L. de Vette, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. De Vette
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2002

196-416.