Uitspraak 201509020/1/A2


Volledige tekst

201509020/1/A2.
Datum uitspraak: 22 juni 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 november 2015 in zaken nrs. 15/2133 en 15/2128 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluiten van 31 december 2013 en 22 januari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten huurtoeslag van [appellant] over de jaren 2013 en 2014 vastgesteld op nihil.

Bij besluiten van 21 februari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen het besluit van 31 december 2013 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk en zijn bezwaar tegen het besluit van 22 januari 2014 ongegrond verklaard.

Bij besluit van 10 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming huurtoeslag van [appellant] voor het jaar 2013 definitief vastgesteld op nihil.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 2 november 2015 de door [appellant] tegen de besluiten van 21 februari 2014 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2016, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. H.R. Grootenhuis, werkzaam bij de dienst, is verschenen.

Overwegingen

1. Aanleiding voor het geschil

1.1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaar tegen het besluit van 31 december 2013 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het buiten de wettelijke termijn voor het maken van bezwaar is ingediend. De dienst heeft het bezwaar tegen het besluit van 22 januari 2014 ongegrond verklaard, omdat de huur van [appellant] de maximale huurgrens overschrijdt en zich niet de situatie voordoet dat sprake is van een verworven recht, als bedoeld in artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht).

1.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen die besluiten bij het besluit op bezwaar van 21 februari 2014 terecht heeft gehandhaafd. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het beroep van [appellant] niet van rechtswege mede betrekking heeft op het besluit van 10 april 2015.

1.3. [appellant] is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft daarom hoger beroep ingesteld.

2. Beoordeling van het hoger beroep

Huurtoeslag 2013

2.1. [appellant] betoogt dat uit artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) volgt dat de rechtbank ook de rechtmatigheid van het besluit van 10 april 2015 had moeten beoordelen.

2.1.1. Uit artikel 6:19 van de Awb vloeit voort dat een beroep mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bij dat beroep bestreden besluit.

Bij het besluit van 10 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming huurtoeslag definitief vastgesteld. Hierbij heeft geen intrekking, wijziging of vervanging van het voorschot huurtoeslag plaatsgehad. Het beroep van [appellant] dat ziet op het voorschot is daarom niet mede gericht tegen de definitieve vaststelling.

Het betoog faalt.

2.2. [appellant] betoogt dat hij bij brief van 6 januari 2014 tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 31 december 2013 bij het kantoor van de Belastingdienst/Toeslagen te Heerlen. Dat uit een ontvangststempel op het bezwaarschrift blijkt dat het bezwaarschrift op 27 mei 2014 op het kantoor van de Belastingdienst/Toeslagen te Amsterdam is binnengekomen, betekent volgens hem niet dat het niet tijdig op het kantoor te Heerlen aanwezig was.

2.2.1. Uit artikel 6:9, tweede lid, van de Awb volgt dat een bezwaarschrift, bij verzending per post, tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Dit betekent dat [appellant] het bezwaarschrift vóór 12 februari 2014 ter post had moeten bezorgen en dat het uiterlijk op 19 februari 2014 door de Belastingdienst/Toeslagen had moeten zijn ontvangen.

In de door de Belastingdienst/Toeslagen overgelegde stukken ontbreekt de enveloppe waarin het bezwaarschrift is verstuurd, zodat niet kan worden vastgesteld wanneer [appellant] het bezwaarschrift ter post heeft aangeboden. Dit komt voor risico van de Belastingdienst/Toeslagen, zodat ervan moet worden uitgegaan dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd.

Uit de stempels op het bezwaarschrift blijkt dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar op 27 mei 2014 op het kantoor te Amsterdam heeft ontvangen en dat het daarna naar het kantoor te Heerlen is doorgestuurd, waar het op 10 juni 2014 is binnengekomen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat hieruit blijkt dat het bezwaar door de Belastingdienst/Toeslagen buiten de termijn is ontvangen.

[appellant] wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat uit de ontvangststempel van 27 mei 2014 van het kantoor te Amsterdam niet kan worden afgeleid dat het bezwaar niet tijdig op het kantoor te Heerlen aanwezig was. Er zijn geen aanwijzingen dat het bezwaarschrift eerst op het kantoor te Heerlen is ontvangen, daarna is doorgestuurd naar het kantoor te Amsterdam en vervolgens weer is teruggestuurd naar het kantoor in Heerlen.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de B/T het bezwaar tegen het besluit van 31 december 2013 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Het betoog faalt.

Huurtoeslag 2014

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij over het jaar 2014 recht op huurtoeslag had. De Belastingdienst/Toeslagen dient volgens hem bij de berekening van huurtoeslag uit te gaan van een huurprijs die gelijk is aan de huurgrens, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht, aangezien hij een sociale huurwoning bewoont. Hij wijst in dit verband op het besluit van de Europese Commissie van 15 december 2009 (steunmaatregelen E 2/2005 en N 642/2009), waaruit volgens hem blijkt dat de Nederlandse staat heeft toegezegd dat de maximale huurprijs voor sociale huurwoningen niet boven die grens mag liggen.

2.3.1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht werd in 2014 geen huurtoeslag toegekend als de maandelijkse huur meer dan € 681,02 (januari tot en met juni) dan wel € 699,48 (juli tot en met december) bedroeg.

De maandelijkse huur van [appellant] bedroeg in de eerst helft van 2014 € 754,80 en in de tweede helft € 792,71, zodat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de huur van [appellant] te hoog was om voor huurtoeslag in aanmerking te komen. Dat zou slechts anders zijn geweest, indien sprake was van een verworven recht, als bedoeld in artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wht. Volgens deze bepaling blijft het recht op huurtoeslag bestaan wanneer in de maand voorafgaand aan de overschrijding van de huurgrens huurtoeslag is toegekend en de overschrijding niet het gevolg is van een verhuizing naar een andere huurwoning. De rechtbank heeft terecht overwogen dat deze situatie zich niet heeft voorgedaan.

Het besluit van de Europese Commissie vermeldt dat de Nederlandse staat heeft toegezegd dat de maximale huurprijs voor sociale huurwoningen in 2009 € 647,53 bedraagt en dat dit plafond jaarlijks wordt geïndexeerd. Anders dan [appellant] stelt, volgt hieruit niet dat de maximale huurprijs voor sociale huurwoningen niet boven de huurgrens, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht mag liggen.

Het betoog faalt.

2.4. Conclusie

2.4.1. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.

w.g. Van den Broek w.g. Krokké
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2016

686.