Uitspraak 201506593/1/R2


Volledige tekst

201506593/1/R2.
Datum uitspraak: 15 juni 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg,
2. [appellant sub 2], wonend te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg, en anderen,

en

de raad van de gemeente Geertruidenberg,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Fort Lunet" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 25 februari 2016 heeft de raad twee van de bij het bestemmingsplan "Fort Lunet" behorende planregels gewijzigd. Dit besluit wordt hierna aangeduid als het wijzigingsbesluit.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2016, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. S. Oord, en [appellant sub 2] en anderen in de persoon van [appellant sub 2] en J. Peijnenburg en bijgestaan door L. van Gaal en de raad, vertegenwoordigd door W.H.C.M. Lemoine en mr. P.J.A. Engelvaart, zijn verschenen. Verder zijn ter zitting als belanghebbenden gehoord [partij A]. en [partij B], alsmede de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid BAMA Recreatie Holding B.V., MEGI B.V. en Water Events Geertruidenberg B.V., alle vertegenwoordigd door B.G.H. Heijne.

Overwegingen

Algemeen

1. Het plan voorziet in de herontwikkeling van Fort Lunet aan de Maasdijk te Raamsdonkveer, gemeente Geertruidenberg en beoogt een toeristisch en recreatief gebruik van het fort mogelijk te maken. Ten behoeve van dit gebruik worden parkeerplaatsen ten zuiden van het fort mogelijk gemaakt. Voorts maakt het plan bij het fort de realisatie mogelijk van steigers en een ligplaats voor een schip dat in gebruik is bij scoutinggroep Mafeking. Ook wordt het mogelijk gemaakt een bestaande ligplaats voor het woonschip "Eben Haezer" naar het zuiden te verplaatsen en wordt op dat schip een bed & breakfast mogelijk gemaakt. [appellant sub 1] woont ten noorden en [appellant sub 2] en anderen wonen ten zuiden van het fort. Zij vrezen allen de overlast die in hun ogen zal ontstaan als gevolg van de activiteiten die in en rond het fort ontplooid kunnen gaan worden. Zij beogen de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt tegen te houden.

2. De Afdeling merkt het wijzigingsbesluit van 25 februari 2016 aan als een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb dient het beroep te worden geacht mede te zijn gericht tegen het aanvullende besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

De betogen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben mede betrekking op de planregels die bij het aanvullende besluit zijn herzien. De Afdeling zal in het licht van het beroep het plan beoordelen, zoals dat luidt na het aanvullende besluit.

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Evenementen

4. [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat blijkens de plantoelichting de toekomstige exploitant de binnenplaats van het fort ook wenst te gebruiken voor "andere evenementen". Doordat dit begrip niet nader wordt omschreven is onduidelijk welke activiteiten er rond het fort mogelijk zijn en is het scala van mogelijke activiteiten uitgebreid.

4.1. Op het oostelijk deel van het plangebied - waar onder meer het forteiland ligt - rust op grond van het plan de bestemming "Cultuur en ontspanning".

4.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels, zijn de voor "Cultuur en ontspanning" aangewezen gronden bestemd voor:

a. (…);

b. groepsactiviteiten op het gebied van ontspanning en recreatie, waaronder tevens wordt verstaan:

1. activiteiten gericht op kunst en cultuur(historie) en natuur- en

landschapsbeleving;

2. het geven van workshops;

3. vergaderingen, recepties, bedrijfsbijeenkomsten;

c. verhuur van electrische vervoersmiddelen zoals scooters, pleziervaartuigen en electrische tuktuks, ten behoeve van recreatieve doeleinden;

d. activiteiten van de scouting;

e. horeca-activiteiten ten dienste van het gebruik zoals genoemd onder b t/m c in de fortbebouwing en op het forteiland;

f. (…);

g. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "terras": een terras op het binnenterrein behorende bij de horeca-activiteiten;

h. opslag ten behoeve van de onder b t/m f genoemde activiteiten;

i. ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein": een parkeerterrein voor ten hoogste 23 parkeerplaatsen;

j. (…).

Ingevolge lid 3.3 gelden met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken de volgende bepalingen:

a. in de fortbebouwing mag het bruto vloeroppervlak in gebruik voor horeca zoals genoemd in lid 3.1, onder e, ten hoogste 100 m² bedragen;

b. buitenactiviteiten dienen om 22.30 uur beëindigd te zijn;

c. na 22.30 uur mag er geen geluid van een binnen de gebouwen aanwezige geluidsinstallatie buiten het terrein van het fort waarneembaar zijn;

d. bij activiteiten op het binnenterrein mag geen gebruik worden gemaakt van zowel onversterkt muziekgeluid en versterkt geluid (muziek of overig).

e. het maximale aantal personen dat zich gelijktijdig binnen de bestemming "Cultuur en ontspanning" mag bevinden bedraagt 210, waarvan maximaal 160 buiten de bebouwing;

f. na 22.30 uur zijn binnen de fortbebouwing de activiteiten als bedoeld in lid 3.1, onder b, c en e, uitgesloten en uitsluitend activiteiten ten behoeve van de scouting toegestaan;

g. na 22.30 uur mogen er niet meer dan 50 mensen ten behoeve van activiteiten van de scouting binnen de fortbebouwing aanwezig zijn.

Ingevolge lid 3.4.1 kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.3, onder b, teneinde de openingstijd te verruimen. Afwijken is toegestaan voor maximaal 12 dagen per jaar en uitsluitend indien is gebleken dat door het verruimen van de openingstijd het langtijdgemiddelde geluidniveau (inclusief het stemgeluid van bezoekers binnen de inrichting en het geluid van rijden, parkeren, laden en lossen van voertuigen ten behoeve van de exploitatie van de inrichting) van 54 dB(A) etmaalwaarde op de gevel van de meest nabijgelegen woningen en andere geluidgevoelige gebouwen, waaronder de gevel van het binnen het bestemmingsplan mogelijk gemaakte woonschip, niet wordt overschreden.

4.3. De Afdeling overweegt dat met de hiervoor genoemde planregels een duidelijke omschrijving en afbakening is gegeven van de ter plaatse toegelaten activiteiten. Voor zover [appellant sub 2] en anderen doelen op hetgeen hierover in de plantoelichting is gesteld overweegt de Afdeling dat deze niet bindend is.

Het betoog faalt.

Bezoekersaantal

5. [appellant sub 1] betoogt dat bij het wijzigingsbesluit weliswaar alsnog een maximum is gesteld aan het aantal bezoekers dat zich binnen het plangebied met de bestemming "Cultuur en ontspanning" mag bevinden, maar dat deze beperking niet geldt voor het binnen de bestemming "Water" aan te meren schip van de waterscouts. In verband hiermee is in de verschillende aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken gerekend met onjuiste aantallen bezoekers.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat, nu de bezoekers het schip van de waterscouts over land uitsluitend via gronden met de bestemming "Cultuur en ontspanning" kunnen betreden, voldoende is verzekerd dat de in de planregels vastgelegde bezoekersaantallen niet worden overschreden. De Afdeling volgt de raad hierin. In de omstandigheid dat, zoals door [appellant sub 1] ter zitting is betoogd, in theorie de mogelijkheid bestaat dat bezoekers voor het schip van de scouting over het water komen en dat na aankomst op het schip andere bezoekers op de binnenplaats kunnen komen ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat in de onderzoeken is uitgegaan van onjuiste aantallen bezoekers, nu niet te verwachten is dat zich dergelijke omstandigheden vaak zullen voordoen en bovendien is gerekend met een worst case scenario. Voor zover ter zitting door [appellant sub 2] en anderen in dit verband nog is betoogd dat het bezoekersaantal in de praktijk zal worden overschreden, is er sprake van een kwestie van handhaving die in deze procedure niet aan de orde kan komen.

Het betoog faalt.

Geluid en sluitingstijd

6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat het uitgevoerde geluidsonderzoek op een aantal punten gebreken vertoont. Zo is geen rekening gehouden met de in het plan geboden mogelijkheid dat op de binnenplaats van het fort in de avond- en nachtperiode feesten en andere horeca-activiteiten kunnen plaatsvinden. Verder is volgens [appellant sub 1] ten onrechte gerekend met een maximaal geluidsniveau van 71 dB(A) voor stemgeluid terwijl bij feesten luidruchtiger wordt gesproken en gezongen en is geen rekening gehouden met stemgeluid rond het fort in de avondperiode, terwijl de planregels niet uitsluiten dat in die periode verhuur van voertuigen plaatsvindt. [appellant sub 2] en anderen voeren in dit verband verder aan dat er in de berekening van de geluidsbelasting geen rekening mee is gehouden dat geluid zich boven en nabij water door reflectie sneller en harder verspreidt. In dit verband wijzen zij er op dat de verzwakking van geluid, in tegenstelling tot bij voorbeeld gras- of bosgrond bij water, vrijwel nul is. Verder is niet zichtbaar rekening gehouden met stemgeluid dat afkomstig is van de binnenplaats van het fort. Dit stemgeluid diende wel te worden meegerekend nu ter plaatse sprake is van een binnenterrein in de zin van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit). In verband hiermee wordt niet voldaan aan het Activiteitenbesluit.

Verder maken [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen bezwaar tegen de in het plan vastgelegde sluitingstijd. Deze zou 20.00 uur in plaats van 22.30 uur moeten zijn. De sluitingstijd zal altijd uitlopen en bovendien is in artikel 3, lid 3.4.1, van de planregels de mogelijkheid voorzien dat van dit tijdstip kan worden afgeweken. [appellant sub 1] acht de in die bepaling gestelde voorwaarde dat de etmaalwaarde van 54 dB(A) niet mag worden overschreden onjuist nu onduidelijk is waarom deze grens een in ruimtelijk opzicht aanvaardbare situatie oplevert. [appellant sub 2] en anderen betogen verder dat het bij het plan voorziene gebruik leidt tot een onaanvaardbare geluidsoverlast in de vorm van pal langs hun appartementencomplex rijdend verkeer. Een en ander leidt er toe dat sprake zal zijn van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit het rapport "Fort Lunet te Raamsdonkveer, Akoestisch onderzoek herontwikkeling" van LBP Sight van 21 april 2015 (hierna: het geluidsrapport) blijkt dat ter plaatse van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen wordt voldaan aan de normen van het Activiteitenbesluit. Weliswaar wordt in het geluidsrapport berekend dat de voor de avondperiode geldende waarde van 45 dB(A) met 4 B(A) wordt overschreden, maar deze overschrijding is het gevolg van het onverplicht meerekenen van stemgeluid op de binnenplaats. In het kader van de voor een bestemmingsplan verplichte toetsing aan de goede ruimtelijke ordening is dit stemgeluid in de afweging betrokken, maar acht de raad de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen aanvaardbaar. Daarbij heeft de raad in aanmerking genomen dat de omliggende woningen een geluidsisolatie hebben van ten minste 20 dB(A), in het onderzoek rekening is gehouden met cumulatie en indirecte hinder en binnen het plangebied ook voorheen al geluidsbelastende activiteiten waren toegestaan. Verder heeft de raad in dit verband belang gehecht aan het karakter van de omgeving, dat door de aanwezigheid van drukke (vaar)wegen en scheepswerven in de omgeving als levendig tot druk moet worden aangemerkt. De geluidsbelasting van de omliggende wegen is maatgevend voor het cumulatief berekende geluidsniveau.

6.2. De planregels, zoals die bij het besluit van 25 februari 2016 zijn herzien, sluiten in beginsel gebruik van de binnenplaats voor feesten en andere horeca-activiteiten na 22.30 uur uit. Met de activiteiten die vóór dat tijdstip kunnen plaatsvinden is in het geluidsrapport rekening gehouden. Bij het geluidsrapport is uitgegaan van een worst case benadering waarbij alle personen op het terras aanwezig zijn. Daarbij is aangenomen dat het daarbij voor 75% om kinderen gaat, voor wie met een geluidsniveau van 80 tot 87 dB(A) is gerekend. Gelet hierop is naar het oordeel van de Afdeling geen sprake van een onderschatting van de bronnen van menselijk stemgeluid. Uit het geluidsrapport blijkt verder dat daarbij een rekenmodel is gebruikt dat uitgaat van de standaardfactor 0,0 (harde, reflecterende bodem). Daarbij zijn vervolgens, waar relevant, de wel geluidsabsorberende bodemgebieden in het rekenmodel ingebracht met een factor 0,8. In een bijlage bij het geluidsrapport zijn voorts de invoergegevens weergegeven van de verschillende gebieden, waarbij ook de bijbehorende factor is genoemd. Gelet hierop mist het betoog dat geen rekening is gehouden met de reflectie van geluid op het water feitelijke grondslag. Ook is in het geluidsrapport rekening gehouden met het af- en aanrijden van parkerende auto’s inclusief sluiten van portieren, laden en lossen en daaromheen geproduceerd stemgeluid. Dit blijkt zowel uit de weergave van de uitgangspunten bij het onderzoek als de daarin opgenomen weergave van de puntbronnen. Verder is in het geluidsrapport wel rekening gehouden met stemgeluid vanaf de binnenplaats van het fort.

Ook anderszins ziet de Afdeling in het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het geluidsrapport zodanige gebreken vertoont dat de raad daar niet op af had mogen gaan.

6.3. Met betrekking tot de vraag of ter plaatse zal worden voldaan aan de normen van het Activiteitenbesluit overweegt de Afdeling het volgende.

In artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit zijn geluidsnormen opgenomen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximaal geluidsniveau, veroorzaakt door het in werking zijn van de inrichting. Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder a, blijft bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20, buiten beschouwing het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein.

In de nota van toelichting bij het Activiteitenbesluit

(Stb. 2007, 415, blz. 205) is het volgende opgemerkt:

"De uitsluiting van stemgeluid afkomstig van een buitenterrein geldt feitelijk uitsluitend voor situaties waarbij het buitenterrein aan de straat of een andere openbare ruimte is gelegen. In deze gevallen mag worden aangenomen dat het van dat terrein afkomstige geluid opgaat in het omgevingsgeluid. Echter indien een buitenterrein omsloten is door bebouwing zal het omgevingsgeluid doorgaans veel lager zijn. Stemgeluid zal dan eerder leiden tot overlast. De beoordeling van dergelijke situaties dient overeenkomstig artikel 2.17 te geschieden."

De oost- en de westzijde van het fort worden begrensd door gebouwen, te weten de kazematten en het keelgebouw. Weliswaar is ter plaatse door de aanwezigheid van twee begroeide aarden wallen aan de noord- en zuidzijde van 2,5 onderscheidenlijk 5 m hoogte, een zekere mate van afscherming aanwezig, maar deze is niet zodanig dat sprake is van een besloten ligging en daarmee van een binnenterrein in de zin van artikel 2.18 van het Activiteitenbesluit. Gelet hierop kon het stemgeluid van het terras bij de toetsing aan de geluidsnormen van artikel 2.17 buiten beschouwing blijven. Daarbij betrekt de Afdeling dat de in artikel 2.18, eerste lid, opgenomen uitzondering voor een binnenterrein blijkens de nota van toelichting is bedoeld voor situaties waarin de bebouwing om het terrein (mede) bestaat uit een of meer geluidgevoelige gebouwen die worden beschermd door de geluidsgrenswaarden van het Activiteitenbesluit, zoals bij geheel of nagenoeg geheel gesloten woonbebouwing met een binnenterrein. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor.

6.4. Een en ander laat onverlet dat de raad het stemgeluid dient te betrekken bij zijn besluitvorming in het kader van de toetsing aan goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling acht het standpunt van de raad dat, mede gegeven de ook voorheen al bestaande gebruiksmogelijkheden van het fort en de bestaande omgeving van het plangebied, ter plaatse sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen, niet onredelijk. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat bij het aan het plan ten grondslag liggende geluidsrapport is uitgegaan van een worst case scenario
waarbij ook alle geluid van het parkerend verkeer nabij de woningen van [appellant sub 2] en anderen is meegenomen en dat op de binnenplaats geen enkele vorm van muziek is toegelaten. Voorts valt niet in te zien dat de daarbij gestelde begrenzing voor gebruik van de binnenplaats tot 22.30 uur onredelijk laat is. Evenmin ziet de Afdeling in dat de voor 12 keer per jaar in de planregels mogelijk gemaakte uitzondering op de sluitingstijd dan wel de daarbij geldende geluidsnormering onredelijk is. Voor zover nog is betoogd dat de sluitingstijd zal worden overschreden, is sprake van een kwestie van handhaving die hier niet aan de orde kan komen.

De betogen falen.

Parkeren

7. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen betogen dat bij de verwezenlijking van het plan een onaanvaardbare parkeersituatie zal ontstaan. Zij voeren in dit verband in de eerste plaats aan dat de raad de parkeerbehoefte onjuist heeft berekend. In dit verband betoogt [appellant sub 1] dat de raad er bij de berekening van de parkeerbehoefte voor de bij het plan voorziene botenverhuur ten onrechte van is uitgegaan dat er maximaal 14 boten verhuurd kunnen worden, nu dit aantal niet in de planregels is vastgelegd. Ook is onduidelijk op welke cijfers het plan is gebaseerd. Verder achten [appellant sub 2] en anderen de door de raad gehanteerde gemiddelde bezetting van 3 personen per auto onjuist, dit zou 1,7 personen per auto moeten zijn die voor de bouw van een woonwijk wordt gehanteerd. Bovendien is geen rekening gehouden met het parkeren van tuktuks en het stallen van fietsen en scooters.

7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de parkeerbehoefte op een juiste manier is berekend. Uitgegaan is van 14 boten, omdat dit het maximumaantal is dat tegelijk kan aanmeren aan de bij het plan voorziene steiger voor de te verhuren boten. Voor de bezetting van personenvoertuigen is bij de verhuur van boten, tuktuks en scooters uitgegaan van een bezettingsgraad van 3 personen per auto en 100% autogebruik. Dit komt overeen met de CROW-normen voor leisure, waarbij uitgegaan wordt van 2,6 personen per auto en 80% autogebruik. Voor de overige functies is zo veel mogelijk gebruik gemaakt van de CROW-normen.

7.2. De Afdeling overweegt dat bij het plan is voorzien in één steiger ten behoeve van de verhuur van boten. Deze moet worden gebouwd binnen de aanduiding "steigers". Dit vlak heeft een afmeting van 40 bij 17 m. Bij de bepaling van de maximaal mogelijke planologische omvang van het gebruik heeft de raad met deze afmetingen van de steiger rekening gehouden. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1] overigens nog heeft aangevoerd geen reden om te oordelen dat de raad een mogelijk intensiever gebruik in aanmerking had moeten nemen. Gegeven de samenhang met het in de planregels vastgelegde gebruik voor groepsactiviteiten acht de Afdeling de bij de berekeningen gehanteerde bezettingsgraad voor auto’s niet onredelijk. Voorts is ter zitting onweersproken gesteld dat in de kazematten voldoende ruimte aanwezig is voor de stalling van de tuktuks en fietsen en scooters, terwijl daarvoor ook ten westen van het fort nog ruimte voor aanwezig is.

De betogen falen.

7.3. Daarnaast betoogt [appellant sub 1] dat de raad, bij de vraag of er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zullen zijn, ten onrechte rekening heeft gehouden met 23 parkeerplaatsen bij het fort zelf, nu in de planregels alleen een maximum van 23 parkeerplaatsen wordt genoemd en daarmee de daadwerkelijke aanleg van die plaatsen planologisch niet is geborgd. Verder betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen in dit verband dat de raad ten onrechte rekening heeft gehouden met de openbare parkeerplaatsen aan de Reenweg en Collegeweg die naar zij stellen op een afstand van 650 m liggen. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen bieden die parkeerplaatsen geen aanvaardbare oplossing voor de parkeerbehoefte vanwege de loopafstand tussen het fort en die parkeerplaatsen. De door de raad gehanteerde aanvaardbare loopafstand achten [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen onvoldoende onderbouwd. In plaats van gebruik te maken van die parkeerterreinen zullen bezoekers van het fort gebruik gaan maken van het parkeerterrein van het appartementencomplex waarin [appellant sub 2] en anderen wonen, andere parkeerplaatsen in de directe omgeving van het fort gaan gebruiken dan wel hun auto in de berm parkeren. Bovendien zijn volgens [appellant sub 2] en anderen de op de openbare parkeerterreinen aanwezige parkeerplaatsen niet altijd beschikbaar. De parkeerplaatsen ten zuiden van het fort zullen ook worden gebruikt door bezoekers van het appartementencomplex waarin [appellant sub 2] en anderen wonen. De 91 parkeerplaatsen aan de Collegeweg zijn elke dag bezet en de parkeerplaatsen aan de Reenweg worden ook gebruikt door schippers en bezoekers van een nabij gelegen kerk en (de sporthal van) het Dongemondcollege.

7.4. De raad heeft uiteengezet dat in de berekende parkeerbehoefte van maximaal 118 parkeerplaatsen niet direct nabij het fort kan worden voorzien nu aan de zuidzijde van het fort 22 of 23 parkeerplaatsen worden aangelegd. Er zal dus altijd een overloopparkeerterein beschikbaar moeten zijn. In de directe omgeving van het fort zijn echter voldoende parkeerplaatsen beschikbaar. Aan de Reenweg zijn permanent 36 parkeerplaatsen beschikbaar en bij het Dongemondcollege 91 overloopparkeerplaatsen. In aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom van het CROW, is een afstand van 100 tot 800 m acceptabel geacht. De ter plaatse aanwezige looproutes zijn goed en door een heldere parkeerverwijzing hoeft voor uitwaaiering niet te worden gevreesd. Het parkeerterrein van het appartementencomplex waarin [appellant sub 2] en anderen wonen is een particulier parkeerterrein met eigen parkeervoorzieningen, hetgeen ook ter plaatse wordt aangegeven.

7.5. De Afdeling stelt voorop dat de 23 parkeerplaatsen die nabij het fort planologisch mogelijk worden gemaakt, zullen worden gesitueerd op gemeentegrond. De raad heeft aan de hand van een inrichtingstekening berekend dat ter plaatse 22 dan wel 23 parkeerplaatsen worden aangelegd en toegezegd dat deze ook zullen worden gerealiseerd. Omdat de gemeente het in haar macht heeft de parkeerplaatsen aan te leggen en niet is gebleken van belemmeringen die zich daartegen verzetten, is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van het opnemen van een verplichting daartoe in het bestemmingsplan.

De door de raad overgelegde parkeerbezettingsberekeningen van het terrein aan de Reenweg maken aannemelijk dat deze parkeerplaatsen amper in gebruik zijn op de tijdstippen dat van het fort gebruik zal worden gemaakt. Dat het door [appellant sub 2] en anderen genoemde gebruik door schippers, kerkgangers en bezoekers van het Dongemondcollege op die tijdstippen in de weg staat aan een gebruik als parkeervoorziening ten behoeve van het fort, blijkt niet uit de bezettingsberekeningen. Gelet hierop, alsmede in aanmerking genomen dat de loopafstand ongeveer 390 m is, heeft de raad voldoende aannemelijk gemaakt dat automobilisten niet zullen uitwijken naar andere parkeerplaatsen.

Dat ligt naar het oordeel van de Afdeling anders voor de parkeerplaatsen die zijn gesitueerd aan de oostzijde van het Dongemondcollege. De raad heeft onvoldoende gemotiveerd waarom 91 van de daar aanwezige 129 parkeerplaatsen in aanmerking kunnen worden genomen. Daarbij betrekt de Afdeling dat op werkdagen, rond 14.00 in de middag volgens de thans beschikbare informatie circa 80% van deze parkeerplaatsen bezet zijn. Rond dat tijdstip bestaat een behoefte aan maximaal 75 parkeerplaatsen bij het fort. Gelet voorts op de kortste loopafstand tussen het fort en de parkeerplaatsen bij het Dongemondcollege, ongeveer 390 m, is het standpunt van de raad dat automobilisten niet zullen uitwijken naar andere parkeerplaatsen onvoldoende aannemelijk.

In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen en hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 28 mei 2015, zoals gewijzigd bij besluit van 25 februari 2016 in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering.

Fijn stof, trillingen, geur en luchtverontreiniging

8. [appellant sub 2] en anderen betogen dat het plan ten onrechte voorziet in de aanleg van parkeerplaatsen pal naast hun appartementen met alle gevolgen van dien voor hun privacy en onaanvaardbare overlast in de vorm van fijn stof, trillingen, geur en luchtverontreiniging.

8.1. De Afdeling overweegt dat zich tussen het appartementencomplex en de in het plan voorziene parkeerplaatsen de afrit naar de ondergrondse parkeergarage van dat complex bevindt, zodat in die zin geen sprake is van een geheel vrijliggende situatie. Gezien het beperkte aantal parkeerplaatsen en de ligging en de constructie van de tussenliggende afrit ziet de Afdeling in het niet onderbouwde standpunt van [appellant sub 2] en anderen geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat het plan leidt tot onaanvaardbare trillinghinder. Voorts zijn de gevolgen van het plan in relatie tot fijn stof en stikstofdioxide onderzocht. In de plantoelichting zijn de berekeningen door middel van de zogenoemde NSL-rekentool weergegeven en is de conclusie getrokken dat ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide. [appellant sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie onjuist is.

Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gevolgen voor het woon- en leefklimaat en de privacy van [appellant sub 2] en anderen niet zodanig zijn dat om die reden het plan niet had mogen worden vastgesteld.

Het betoog faalt.

Verkeersveiligheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten

9. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de grote stroom fietsers van en naar het Dongemond College, dat 1595 leerlingen heeft. De uitrit van het fort kruist het fietspad en door het bij het plan voorziene gebruik zal het aantal auto’s in de omgeving toenemen, waardoor de verkeersonveiligheid voor die leerlingen ter plaatse alleen maar zal toenemen.

Daarnaast voeren [appellant sub 2] en anderen aan dat door het gebrek aan parkeerplaatsen de toch al te smalle toegangsweg naar het fort vooral op dagen dat een activiteit plaatsvindt versperd raakt, waardoor hulpdiensten het fort, maar ook het appartementencomplex waarin [appellant sub 2] en anderen wonen, niet kunnen bereiken.

9.1. Gelet op het beperkte aantal parkeerplaatsen dat aan de zuidzijde van het fort zal worden gerealiseerd en de aanwezigheid van gescheiden fietspaden ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de raad dat ter plaatse geen sprake zal zijn van een verkeersonveilige situatie. Over de bereikbaarheid van het fort door hulpdiensten overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is gemaakt dat de parkeerplaatsen niet op een verkeersveilige wijze kunnen worden ingericht. Evenmin is de Afdeling aannemelijk geworden dat het vrijhouden van de toegangsweg niet gehandhaafd zal kunnen worden. Voor zover [appellant sub 2] en anderen nog hebben betoogd dat de toegangsweg tot hun appartementencomplex versperd zou kunnen worden, acht de Afdeling dat onvoldoende aannemelijk nu dit appartementencomplex beschikt over een eigen oprit naar de Maasdijk.

Het betoog faalt.

Uitvoerbaarheid - Flora- en faunawet

10. [appellant sub 2] en anderen betogen dat in het plan onvoldoende rekening is gehouden met de aanwezigheid van vleermuizen. In het onderzoek van de Dienst Landelijk gebied wordt aanbevolen nader onderzoek te verrichten naar de vraag of gezien de aanwezige vleermuizen wel horeca-activiteiten mogelijk zijn.

10.1. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Weliswaar is in de plantoelichting aangegeven dat nader onderzoek moet worden verricht naar de aanwezigheid van vleermuizen, maar ten tijde van het wijzigingsbesluit was beschikbaar het door adviesbureau Mertens uitgebrachte "Eindrapport vleermuizen en broedvogels ter plaatse van en direct rond het fort Lunet in Geertruidenberg" van oktober 2015. In dit rapport worden effecten op vleermuizen uitgesloten geacht en wordt geconcludeerd dat de uitvoering van het plan niet in strijd met de Ffw is. Door de raad is aangesloten bij de conclusie van dat onderzoek en is het standpunt ingenomen dat deze wet niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk.

Het betoog faalt.

Ligplaats "Eben Haezer"

11. [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat het plan voorziet in het opschuiven van de ligplaats van het binnenschip "Eben Haezer" in de richting van hun woningen. Hierdoor vervalt de mogelijkheid van een vergrote aanlegvoorziening, zoals eerder was toegezegd aan de eigenaren van het appartementencomplex. Ook is er nog een bron van geluidsoverlast dichter bij hun woningen komt te liggen. Verder wordt op het schip een kleinschalige bed & breakfast toegestaan, waardoor nog meer parkeeroverlast optreedt.

11.1. De raad voert aan dat in het verleden een omgevingsvergunning is verleend voor een aanmeervoorziening bij en ten behoeve van het appartementencomplex en dat deze vervolgens planologisch is vastgelegd in het op 27 juni 2013 vastgestelde bestemmingsplan "Dongeburgh". Niet is gebleken dat deze aanlegvoorziening na de verplaatsing van de ligplaats niet meer zal kunnen worden gebruikt. Over afspraken over de aanleg van verdere aanlegvoorzieningen ten behoeve van het appartementencomplex is de raad niets bekend.

11.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Water" aangewezen gronden bestemd voor:

(…)

d. ter plaatse van de aanduiding "ligplaats": tevens als ligplaats voor een schip in gebruik bij de scouting;

e. ter plaatse van de aanduiding "woonschepenligplaats": tevens als ligplaats voor een woonschip, waarin tevens een bed & breakfast is toegestaan;

f. ter plaatse van de aanduiding "steigers": steigers;

g. (…)

Ingevolge lid 4.4 gelden met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken de volgende bepalingen:

a. ter plaatse van de aanduidingen "ligplaats" en "woonschepenligplaats" is het ligplaats innemen met meer dan 1 schip respectievelijk 1 woonschip niet toegestaan;

b. ten aanzien van de bed & breakfast in het woonschip:

1. dient de hoofdfunctie wonen gehandhaafd te blijven;

2. mag het oppervlak in gebruik voor bed & breakfast niet meer bedragen dan 1/3 deel van het vloeroppervlak van het woonschip;

3. bestaat de bed & breakfast maximaal uit 4 slaapplaatsen;

4. is permanent verblijf niet toegestaan;

5. moeten de verblijfsruimten voldoen aan de bepalingen van de bouwverordening en het bouwbesluit;

6. mag het gebruik voor een bed & breakfast niet leiden tot een onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van de in de omgeving gelegen gronden en/of opstallen, zoals gevolgen ten aanzien van het parkeren.

11.3. De Afdeling overweegt dat niet aannemelijk is gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat de raad ter plaatse van de voorziene ligplaats van de Eben Haezer in een aanlegvoorziening voor het appartementencomplex zou voorzien. Voor zover er al een in rechte te honoreren verwachting is gewekt, had deze geen betrekking op het onderhavige plandeel. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.

Verder staat vast dat de afstand tussen de plaats waar op grond van de aanduiding "woonschepenligplaats" een woonschip kan liggen en de plaats waar op grond van het bestemmingsplan "Dongeburgh" bij het appartementencomplex een aanlegplaats mogelijk is, minimaal 20 m is. Gelet op deze afstand is niet aannemelijk dat de ligplaats een beletsel zal vormen voor schepen die van of naar de aanlegsteiger bij het appartementencomplex varen of daar aanmeren.

Voorts is, mede gelet op de in artikel 4, lid 4.4, van de planregels neergelegde beperking tot vier slaapplaatsen, het standpunt van de raad dat sprake is van een kleinschalige bed & breakfast die niet zal zorgen voor een onaanvaardbare inbreuk op het woon- en leefklimaat, niet onredelijk. Ook zijn in het plan voldoende parkeerplaatsen voorzien voor zover het betreft de bed & breakfast.

Het betoog faalt.

Uitvoerbaarheid - civielrechtelijke belemmeringen

12. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de parkeerstrook is voorzien op een strook grond waarvoor in de splitsingsakte van hun woningen de verplichting is opgenomen dat daar een groenstrook moet worden geduld. Verder voeren zij aan dat onduidelijk is of het plan niet ten dele op de gronden van hun appartementencomplex zijn voorzien. Het gaat daarbij om de parkeerplaatsen ten zuiden van het fort en de ligplaats voor het binnenschip "Eben Haezer". Een duidelijke kadastrale kaart is nog immer niet vervaardigd.

Ook laat het plan activiteiten en parkeerplaatsen op een korte afstand van hun appartementencomplex toe die een dermate grote inbreuk vormen op hun woon- en leefklimaat de privacy, dat volgens hen sprake is van een evidente schending van de artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), gelezen in samenhang met artikel 6:162 van het BW.

12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de kadastrale grens waarbinnen de aanlegsteigers bij het appartementencomplex gerealiseerd mocht worden, gelijk loopt met het bouwblok van het appartementencomplex. Voorts is volgens de raad, mede gezien het onderliggende digitale kaartmateriaal, de kadastrale grens zoals deze thans bekend is, aangehouden.

12.2. De Afdeling stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (vergelijk bij voorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2010 , ECLI:NL:RVS:2010:BN1099) voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling van een bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding is wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit, waarbij de bewijslast wordt beheerst door de in die procedure geldende regels.

Voor zover [appellant sub 2] en anderen betogen dat de voor de eigenaren van het appartementencomplex geldende verplichting om een groenstrook te dulden een belemmering kan vormen voor het plan kan de Afdeling hen daarin niet volgen. Naar zijn aard kan uit een dergelijke verplichting niet worden afgeleid dat een dergelijke groenstrook ook zal worden aangelegd.

Voorts is niet aannemelijk geworden dat de raad bij de vaststelling van de plangrens niet de kadastrale eigendomsgrens heeft gerespecteerd. Voor zo ver [appellant sub 2] en anderen menen dat deze grens niet de juridische eigendomsgrens is, was het aan hen te bewijzen dat deze grens elders ligt en dat de raad daarom ten onrechte van de kadastrale perceelsgrens is uitgegaan. [appellant sub 2] en anderen hebben dit bewijs niet geleverd.

Voor zover [appellant sub 2] en anderen hebben betoogd dat artikel 5:37 van het BW aan de verwezenlijking van het plan in de weg staat, overweegt de Afdeling dat, gelet op de afstand tussen het appartementencomplex en de plaats waar activiteiten en de parkeerplaatsen mogelijk zijn en hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van geluid en andere overlast, ook in dit opzicht niet gesproken kan worden van een evidente privaatrechtelijke belemmering.

Het betoog faalt.

Aanlegsteigers

13. [appellant sub 2] en anderen betogen dat bij de vaststelling van het plan nog immer onduidelijk is hoe de containers/berghokken op de bij het plan voorziene steigers er uit komen te zien. Het aangezicht van het fort zal door deze bouwwerken worden geschonden en het uitzicht vanuit de woningen van [appellant sub 2] en anderen zal verslechteren.

13.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.2, van de planregels gelden op de voor "Water" aangewezen gronden de volgende bouwregels:

a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;

b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat ter plaatse van de aanduiding "steigers" een gebouw ten behoeve van opslag mag worden gebouwd van ten hoogste 5 m bij 4 m met een bouwhoogte van ten hoogste 2,3 m;

c. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.

Ingevolge lid 4.3 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de situering en omvang van de toegestane gebouwtjes binnen de aanduidingen "steigers" zodanig dat de realisatie van de gebouwtjes niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gewenste beeldkwaliteit. Alvorens omtrent het stellen van nadere eisen te beslissen, wint het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de monumentencommissie.

13.2. Gelet op de omvang van de gebouwtjes van maximaal 20 m² per steiger heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan slechts gebouwen van een beperkte omvang mogelijk maakt. Gegeven voorts de in artikel 4, lid 4.3, van de planregels neergelegde bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders nadere eisen te stellen omtrent de situering en omvang van die gebouwtjes en de verplichting ter zake advies in te winnen bij de monumentencommissie heeft de raad voldoende rekening gehouden met de invloed van dergelijke gebouwen op aangezicht van het fort.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bestaat geen recht op blijvend vrij uitzicht (onder meer uitspraak van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1340). Het dichtstbijzijnde, maximaal 2,3 m hoge gebouw is voorzien op een afstand van minimaal 36 m van het bouwvlak voor het appartementencomplex van [appellant sub 2] en anderen, zodat geen sprake is van een onevenredige verslechtering van het uitzicht van [appellant sub 2] en anderen.

Het betoog faalt.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

14. [appellant sub 2] en anderen stellen dat de raad, bij het antwoord op de vraag of een milieueffectrapportage nodig is, uitsluitend oog heeft gehad voor de omstandigheid dat de oppervlakte van het plangebied de drempel van categorie D10 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage niet overschrijdt. Geen acht is geslagen op het plangebied overschrijdende effecten zoals de invloed op het Nationaal Park De Biesbosch, de EHS alsmede het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2] en anderen.

14.1. Ingevolge artikel 2, vijfde lid, van het Besluit milieueffectrapportage geldt, voor zover in de bijlage, onderdeel D, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 van de Wet milieubeheer:

a. in zodanige gevallen en

b. in overige gevallen waarin op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

14.2. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2, vijfde lid, onder b, van het Besluit milieueffectrapportage blijkt dat het bevoegd gezag op grond van artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer zich ervan moet vergewissen of een activiteit die beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempel valt daadwerkelijk geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben.

14.3. Vast staat dat de drempelwaarden uit categorie 10 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage niet wordt overschreden, zodat, gelet op artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Besluit milieueffectrapportage, op basis hiervan niet een verplichting bestond een m.e.r.-beoordeling te maken.

Voorts heeft de raad in de plantoelichting een vormvrije m.e.r.-beoordeling verricht, waarbij hij, gelet op de kenmerken van het project, zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit milieueffectrapportage, de plaats van het project en de kenmerken van potentiële effecten, de conclusie heeft getrokken dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden. Derhalve is onjuist de stelling van [appellant sub 2] en anderen dat de raad slechts heeft bezien of de in categorie 10 van onderdeel D genoemde drempelwaarden niet worden overschreden. Evenmin is juist hun stelling dat de raad geen acht heeft geslagen op de, het plangebied overschrijdende, milieueffecten. De door [appellant sub 2] en anderen genoemde aspecten zijn onderzocht. De raad heeft in dit verband bij de conclusie dat geen sprake is van belangrijke nadelige effecten op de EHS en het Nationaal Park de Biesbosch in aanmerking kunnen nemen dat het plangebied ligt aan een druk bevaren vaarweg, dat de ontwikkeling ziet op de verhuur van electrische vervoermiddelen en dat de afstand tot De Biesbosch 1,4 km bedraagt. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om gelet op artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder b, van het Besluit milieueffectrapportage een m.e.r.-beoordeling te maken.

Het betoog faalt.

Behoefte, belangenafweging en schade

15. [appellant sub 2] en anderen betogen verder dat onvoldoende is aangetoond dat er behoefte bestaat aan de nieuwe functies waarin het plan voorziet. In de omgeving zijn veel meer van dergelijke bedrijven te vinden. Verder behoefden [appellant sub 2] en anderen een gebruik als waarin het plan voorziet niet te verwachten toen zij hun woningen kochten. De raad mocht ook niet verwijzen naar de eerdere planologische mogelijkheden voor het plangebied. Verder is niet gekeken naar alternatieve mogelijkheden voor het gebruik van het fort en is hen ook niet de mogelijkheid gegeven hierover mee te denken. Gezien alle overlast die als gevolg van de realisering van het plan zal ontstaan, had de raad naar stellen van [appellant sub 2] en anderen in redelijkheid moeten afzien van het vaststellen van het plan. Als gevolg van alle overlast zal schade ontstaan in de vorm van waardedaling van hun woningen. De schade die het gevolg is van dit plan zal worden verhaald op de gemeente. Ten onrechte stelt de raad zich hierbij op het standpunt dat van planschade geen sprake is.

15.1. De raad heeft uiteengezet dat het fort onder de werking van het voorgaande, uit 1976 daterende, bestemmingsplan "Raamsdonk" bestemd was voor "Centrumvoorzieningen". Op gronden met deze bestemming was de bouw van onder meer warenhuizen, café-restaurants en winkels mogelijk. Aan de bij het plan behorende algemene gebruiksvoorschriften was goedkeuring onthouden.

In het verleden is, zo stelt de raad, het fort in verval geraakt en vervolgens met rijks- en gemeentelijke subsidiegelden gerestaureerd. Na die restauratie is een haalbaarheidsonderzoek verricht, waarna is gekozen voor een toeristische, recreatieve en cultuurhistorische invulling die past binnen het gemeentelijke beleid ten aanzien van de rivier de Donge en waarbij inkomsten worden gegenereerd voor de instandhouding van het fort.

15.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat met de kostendekkende exploitatie in de toeristisch-recreatieve en cultuurhistorische doeleinden een zwaarwegend belang is gediend. Gezien het uitgevoerde haalbaarheidsonderzoek bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de behoefte aan de bij het plan voorziene exploitatie.

Weliswaar betogen [appellant sub 2] en anderen terecht dat de enkele verwijzing naar een voorafgaand plan geen afdoende dragende motivering voor het opnemen van een bestemming kan geven, maar daarvan is in dit geval geen sprake. Het door de raad gestelde over het voorgaande plan is een reactie op het standpunt van [appellant sub 2] en anderen dat zij geen rekening hoefden te houden met de in het plan voorziene gebruiksmogelijkheden. De raad heeft naar aanleiding van het beoogde gebruik van het fort opnieuw getoetst aan de goede ruimtelijke ordening. Daarbij heeft de raad voorafgaand aan de keuze van de in het plan voorziene bestemmingen een afweging gemaakt van de verschillende belangen die betrokken zijn bij het plan. In die afweging heeft de raad de voor- en nadelen van verschillende alternatieve invullingen meegewogen. Gezien de daarbij aan de raad toekomende beleidsvrijheid kan niet staande gehouden worden dat de raad bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.

Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van [appellant sub 2] en anderen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Voorts kunnen [appellant sub 2] en anderen voor de beweerdelijk te verwachten planschade desgewenst een verzoek om planschadevergoeding indienen bij het gemeentebestuur. Tegen een op een dergelijk verzoek te nemen besluit kunnen desgewenst rechtsmiddelen worden ingesteld.

Het betoog faalt.

Verwijzing naar zienswijzen en bezwaar tegen samengevatte behandeling zienswijzen

16. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen in het beroepschrift voor het overige nog hebben verwezen naar de inhoud van hun zienswijzen overweegt de Afdeling dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Over het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen dat bij het bestreden besluit niet afzonderlijk op ieder in de zienswijzen neergelegd argument is ingegaan overweegt de Afdeling dat de Awb dat ook niet voorschrijft. De Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft en beantwoordt. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

De betogen falen.

Relativiteit

17. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 8:69a van de Awb van toepassing is.

Bestuurlijke lus

18. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

19. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het in 7.5 geconstateerde gebrek in het besluit van 28 mei 2015, zoals gewijzigd bij besluit van 25 februari 2016, binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak te herstellen zonder dat daarbij toepassing hoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. De raad dient daartoe alsnog zijn standpunt dat in de omgeving van het plangebied voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn ten behoeve van de bij het plan voorziene ontwikkelingen deugdelijk te motiveren. De raad kan er ook voor kiezen het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. De raad dient een wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

20. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Geertruidenberg op om binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

1. met inachtneming van rechtsoverweging 7.5 het gebrek in het besluit van 28 mei 2015 van de raad van de gemeente Geertruidenberg tot vaststelling van het bestemmingsplan "Fort Lunet", zoals gewijzigd bij besluit van 25 februari 2016, te herstellen en

2. de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel besluit tot wijziging op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. J.W. van de Gronden en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.

w.g. Van Ettekoven w.g. Matulewicz
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2016

45.