Uitspraak 201509117/1/R1


Volledige tekst

201509117/1/R1.
Datum uitspraak: 15 juni 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

[appellant], wonend te Groessen, gemeente Duiven,
appellant,

en

de raad van de gemeente Duiven,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2015, kenmerk 15RB047, heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie], Groessen" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.A.J.M. van Houtum, en de raad, vertegenwoordigd door ing. Y.J.G. Visser, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij] als partij verschenen.

Overwegingen

Bestuurlijke lus

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Het plan

2. Het plan voorziet in een functieverandering van de gronden van het perceel [locatie] te Groessen (hierna: het betrokken perceel). De op het voormalige agrarische bedrijf aanwezige bedrijfsgebouwen worden gesloopt en daarvoor in de plaats mogen een vrijstaande woning en een woongebouw met maximaal twee wooneenheden worden gerealiseerd. De op de gronden aanwezige woning met schuur blijft gehandhaafd. Het plan voorziet daartoe in de bestemming "Wonen - 1" en drie bouwvlakken en de bestemming "Tuin". Aan de overige gronden van het perceel is de bestemming "Agrarisch" toegekend. Op de gronden met de bestemming "Agrarisch" is geen bebouwing toegestaan. Het plangebied ligt ten noorden van de kern Groessen aan de westzijde van de Terpstraat. Aan de andere zijde van de Terpstraat, op een afstand van ongeveer 50 m van de thans op het betrokken perceel aanwezige bebouwing, bevindt zich de woning van [appellant].

In het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 2013", vastgesteld door de raad op 28 oktober 2013, waren aan de gronden van het betrokken perceel eveneens de bestemming "Wonen - 1", de bestemming "Tuin" en de bestemming "Agrarisch" toegekend. Op de gronden met de bestemming "Wonen - 1" was een vrijstaande woning toegestaan en ter plaatse van de aanduiding "agrarisch" was tevens agrarisch medegebruik en ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - caravanopslag" de opslag van caravans met een maximum oppervlakte van 950 m2 toegestaan.

Het beroep

3. [appellant] kan zich niet met het plan verenigen voor zover het plan op de gronden met de bestemming "Wonen - 1" voorziet in de mogelijkheid om in de plaats van de bestaande agrarische bebouwing een vrijstaande woning en een woongebouw te realiseren. Hij betoogt hiertoe dat nieuwbouw van woningen in het buitengebied in strijd is met het planologische beleid van de provincie Gelderland en met het gemeentelijk beleid, dat met het plan niet is voldaan aan het functieveranderingsbeleid, dat niet of onvoldoende blijkt dat de in het plan voorziene nieuw te bouwen woningen in een wezenlijke behoefte voorzien, dat met het plan zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast, onder meer door een toename van het autoverkeer, en dat hij vreest voor nadelige gevolgen voor de waarde van zijn woning.

Toetsingskader

4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Strijd met provinciaal en gemeentelijk beleid

5. [appellant] betoogt dat de raad met het plan miskent dat nieuwbouw van woningen in het buitengebied in strijd is met het planologische beleid van de provincie Gelderland en het gemeentelijk beleid. De raad stelt zich volgens hem ten onrechte op het standpunt dat voor de in het plan voorziene woningen toepassing kan worden gegeven aan het functieveranderingsbeleid. Het plan voorziet in een woningbouwcluster buiten de bebouwde kom, dat wat de aard en omvang betreft minstens zo ingrijpend is als het voormalige agrarische bedrijf. Op deze wijze vindt er in ruimtelijk opzicht geen kwaliteitsverbetering plaats.

5.1. In de Omgevingsvisie Gelderland, door provinciale staten van Gelderland vastgesteld op 11 november 2015, staat dat de provincie en haar partners samen naar een vitaal buitengebied streven. Bij initiatieven voor functieverandering voor wonen en werken stelt de provincie dat het zogenoemde "nieuwe rood" in het buitengebied een kwaliteitsverbetering in het gebied moet zijn. Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en/of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur.

In het Ontwikkelingskader Buitengebied Duiven, door de raad vastgesteld op 6 februari 2012, is bepaald dat fysiek bestaande, legale vrijgekomen (of vrijkomende) gebouwen die gelegen zijn in het buitengebied in aanmerking komen voor het aantal te slopen vierkante meters in het kader van functieverandering. Bij functieverandering naar wonen zijn als voorwaarden bij sloop en nieuwbouw gesteld dat voor de bouw van één woongebouw met maximaal twee wooneenheden per woongebouw een minimale sloopverplichting geldt van 500 m2 aan bestaande bebouwing, waarbij maximaal twee woongebouwen mogelijk zijn, en dat voor de bouw van één vrijstaande woning een minimale sloopverplichting geldt van 750 m2, waarbij maximaal twee vrijstaande woningen mogelijk zijn.

5.2. De Afdeling stelt vast dat de raad met het plan, waarin in plaats van de op het betrokken perceel fysiek bestaande, legale vrijgekomen (of vrijkomende) gebouwen in het buitengebied drie nieuwe woningen mogen worden gerealiseerd, toepassing geeft aan het in de Omgevingsvisie Gelderland en het Ontwikkelingskader Buitengebied Duiven neergelegde functieveranderingsbeleid. In het Ontwikkelingskader Buitengebied Duiven is vermeld dat de hierin opgenomen beleidsinvulling van functieverandering grotendeels overeenkomt met de regionale beleidsinvulling van de Stadsregio Arnhem Nijmegen, die is opgenomen in de Notitie functieverandering buitengebied 2007 (hierna: de notitie functieverandering).

5.3. [appellant] heeft ter zitting betoogd dat de notitie functieverandering niet voorziet in de mogelijkheid om bij functieverandering naar wonen te voorzien in zowel een woongebouw met meer wooneenheden als in een vrijstaande woning. Hij meent dat een keuze moet worden gemaakt uit of een woongebouw of een vrijstaande woning. Nu het thans voorliggende plan op het betrokken perceel voorziet in de realisering van een woongebouw met maximaal twee wooneenheden en een vrijstaande woning, wordt volgens [appellant] in dit opzicht niet aan de gestelde voorwaarden voldaan.

5.4. De Afdeling stelt vast dat de raad het plan heeft getoetst aan het functieveranderingsbeleid, zoals dit nader is uitgewerkt in de notitie functieverandering en het Ontwikkelingskader Buitengebied Duiven. In de plantoelichting is vermeld dat de notitie functieverandering maatgevend blijft voor plannen op het gebied van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen.

In de notitie functieverandering is net als in het Ontwikkelingskader Buitengebied Duiven als algemene voorwaarde gesteld dat functieverandering alleen van toepassing is op fysiek bestaande, legale vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen die gelegen zijn in het buitengebied. Uitgangspunt is dat bij functieverandering verevening plaatsvindt. In de notitie functieverandering is vermeld dat het regionaal beleid het mogelijk maakt om bij sloop van alle vrijkomende bedrijfsgebouwen twee in plaats van één woongebouw te realiseren en dat het onder voorwaarden mogelijk is één of twee vrijstaande woningen te realiseren in plaats van één woongebouw. De stadsregio kiest er voor om bij vrijkomende bebouwing in het buitengebied niet alleen woningen in de vorm van woongebouwen mogelijk te maken, maar daarnaast ook ruimte te bieden voor het realiseren van vrijstaande woningen. Gesteld wordt dat gemeenten in het bestemmingsplan bepalen in welke mate en op welke locaties van deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt. Verder wordt gesteld dat het in veel gevallen gewenst kan zijn om bij sloop van alle voormalige bedrijfsgebouwen in plaats van één of twee woongebouwen één of twee vrijstaande woningen te realiseren en dat het mogelijk is om bij sloop van minimaal 750 m2 bedrijfsbebouwing één vrijstaande woning te realiseren in plaats van een woongebouw.

Gelet op de genoemde in de notitie functieverandering gestelde voorwaarden voor de functieverandering naar wonen, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat hierin niet is voorzien in de mogelijkheid om bij de sloop van alle op een locatie vrijkomende bedrijfsgebouwen van een voldoende omvang naar keuze twee woongebouwen met meer wooneenheden of één woongebouw met meer wooneenheden tezamen met één vrijstaande woning te realiseren. De notitie functieverandering noch het Ontwikkelingskader Buitengebied Duiven staan aan een dergelijke keuzevrijheid in de weg. Verder ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] betoogt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het plan wat betreft de sloop van de vrijkomende bedrijfsgebouwen en de realisering van de woningen in plaats daarvan in zoverre in strijd is met het planologische beleid van de provincie en de gemeente en dat het plan daarmee niet in een kwaliteitsverbetering voorziet.

De betogen falen.

Toepassing van het functieveranderingsbeleid

6. [appellant] betoogt dat bij het toepassen van het functieveranderingsbeleid een onjuiste berekening is gemaakt van het aantal hiervoor benodigde te slopen vierkante meters aan stallen. Hij wijst er in dit verband op dat de raad hierbij ten onrechte ook de voormalige mestvaalt dan wel sleufsilo heeft meegeteld, die destijds zonder de daarvoor vereiste vergunning is overkapt om deze voor caravanstalling geschikt te maken.

6.1. Voor de realisering van één vrijstaande woning en een woongebouw, bestaande uit twee wooneenheden, waarin het plan op het betrokken perceel voorziet, dient volgens het functieveranderingsbeleid een omvang van 1.250 m2 aan fysiek bestaande, legale vrijgekomen (of vrijkomende) gebouwen te worden gesloopt. Uit de stukken blijkt dat op het betrokken perceel ongeveer 1.320 m2 van de fysiek aanwezige bedrijfsbebouwing zal worden gesloopt. Dit betreft een oppervlakte van 1.070 m2 aan stallen en 250 m2 van een caravanstalling. Hiervan uitgaande wordt aan het vereiste aantal te slopen vierkante meters aan bedrijfsbebouwing voldaan.

Voor zover [appellant] betoogt dat de oppervlakte van de caravanstalling niet mag worden meegeteld, omdat dit geen legaal opgericht gebouw maar de overkapping van een voormalige mestvaalt dan wel sleufsilo betreft, overweegt de Afdeling als volgt. Bij besluit van 11 juni 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Duiven een bouwvergunning (thans: omgevingsvergunning voor bouwen) verleend voor een overkapping voor landbouwmachines ten behoeve van het voormalige agrarische bedrijf. Deze stalling is voorzien ter plaatse van de voormalige sleufsilo. Die vergunning is in rechte onaantastbaar. Hieruit volgt dat deze stalling met overkapping een fysiek bestaand en legaal opgericht gebouw betreft. Aangezien het vorige bestemmingsplan ter plaatse tevens voorzag in de aanduiding "specifieke vorm van wonen - caravanopslag", was ook het gebruik van dit gebouw als caravanstalling toegestaan. Verder is hierbij van belang dat het functieveranderingsbeleid uitgaat van gebouwen en daarbij geen onderscheid maakt tussen stallen en overige bedrijfsbebouwing. Onder genoemde omstandigheden heeft de raad de oppervlakte van de caravanstalling van 250 m2 terecht meegeteld.

Het betoog faalt.

7. [appellant] heeft ter zitting betoogd dat het in het plan voorziene woongebouw niet geheel is gesitueerd ter plaatse van de te slopen bedrijfsbebouwing, maar zich ook uitstrekt naar het zuidelijke deel van het plangebied dat voorheen onbebouwd was. In dit verband heeft hij verder betoogd dat de door de raad noodzakelijk geachte inpassing van de nieuwe bebouwing in het gebied niet in het plan is verzekerd. Daarmee wordt niet voldaan aan de voorwaarden van het functieveranderingsbeleid dat de herbouw van een woongebouw ter plaatse van de gesloopte bebouwing moet komen en in de omgeving voldoende moet zijn ingepast.

7.1. In de notitie functieverandering is weliswaar vermeld dat de herbouw van een woongebouw ter plaatse van de gesloopte bebouwing komt, maar daar is voor de locatie van de nieuwbouw aan toegevoegd dat het in veel gevallen gewenst is in te spelen op de specifieke situatie om daardoor een hogere ruimtelijke kwaliteit te bereiken of om daardoor meer mogelijkheden voor functieverandering te bieden. Daarbij is vermeld dat een goede inpassing van de nieuwe situatie in de omgeving belangrijk is.

In het Ontwikkelingskader Buitengebied Duiven is vermeld dat de positionering van de nieuwbouw in principe geclusterd op de locatie zelf plaatsvindt. Hierbij is verder vermeld dat bij functieverandering de ruimtelijke kwaliteit voorop staat, en dat daarbij voor zowel de locatiekeuze als voor de inpassing maatwerk is vereist. Om die reden zal de gemeente bij elk initiatief beoordelen op welke wijze nieuwe functies en/of bebouwing worden ingepast en hoe het erf wordt ingericht. In de voorwaarden is hierover vermeld dat functieverandering wordt geëffectueerd door een bestemmingswijziging van het gehele voormalige perceel (inclusief inrichtingsplan en beeldkwaliteitsparagraaf) en zo mogelijk een verkleining van het bouwvlak.

7.2. In de plantoelichting is beschreven op welke wijze het plan in het gebied wordt ingepast. Hierbij wordt volgens de toelichting een aantrekkelijk erf gecreëerd en worden de leefbaarheid en het woonklimaat van het landelijk gebied ter plaatse verbeterd. De kwaliteiten van het plangebied met de op het betrokken perceel aanwezige waardevolle boerderij en de streekeigen beplanting blijven behouden en de ontsierende bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en vervangen door passende woonbebouwing, die wordt ingepast met onder meer een in het gebied passende boomgaard en diverse soorten streekeigen beplanting, aldus de plantoelichting. In de "Nota van beantwoording zienswijzen ontwerp bestemmingsplan" (hierna: de zienswijzennota) is een verantwoording gegeven van de wijze waarop de situering van de nieuwe bebouwing op het betrokken perceel plaatsvindt. De locatiekeuze van deze nieuwe bebouwing is ingegeven door een versterking van de cultuurhistorische structuur van de bestaande historische woonboerderij. De nieuwe vrijstaande woning en het beoogde woongebouw zijn qua afmetingen en materiaalgebruik passend in de omgeving. Het woongebouw heeft een agrarische bouwvorm die refereert aan een kapschuur. Door de sloop van niet waardevolle agrarische bebouwing, het behoud van de waardevolle boerderij en de erfopzet, met in de omgeving passende nieuwbouw, met bijbehorende landschappelijke inpassing, draagt het plan volgens de zienswijzennota bij aan de landschappelijke en cultuurhistorische structuur van het gebied. Verder blijkt uit de zienswijzennota dat de met het plan gewenste stedenbouwkundige opzet niet gerealiseerd kan worden indien het woongebouw in noordelijke richting dient te worden opgeschoven, zoals [appellant] wenst. Dit komt door de aanwezigheid van de 380 kV-hoogspanningslijn aan de noordzijde van het betrokken perceel, als gevolg waarvan het noodzakelijk wordt geacht op een afstand van 95 m tot het hart van deze hoogspanningslijn geen ruimtelijke ontwikkelingen toe te staan. In hetgeen [appellant] betoogt ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de aan het plan ten grondslag liggende locatiekeuze van de voorziene nieuwbouw niet in redelijkheid passend heeft kunnen achten. In de genoemde specifieke omstandigheden heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hiermee een hogere ruimtelijke kwaliteit wordt bereikt. Het plan is in zoverre in overeenstemming met de notitie functieverandering en het Ontwikkelingskader Buitengebied Duiven.

Het betoog faalt.

7.3. Zoals hiervoor onder 7.1 is overwogen, blijkt uit de notitie functieverandering dat bij functieverandering een goede inpassing van de nieuwe situatie in de omgeving belangrijk is en blijkt uit het Ontwikkelingskader Buitengebied Duiven dat bij functieverandering de ruimtelijke kwaliteit voorop staat en dat daarbij voor de inpassing maatwerk is vereist. Daarbij wordt beoordeeld op welke wijze nieuwe bebouwing wordt ingepast en hoe het erf wordt ingericht. Als voorwaarde is hiervoor in het Ontwikkelingskader Buitengebied Duiven gesteld dat functieverandering wordt geëffectueerd door een bestemmingswijziging van het gehele voormalige perceel, inclusief inrichtingsplan. Ook uit de plantoelichting en de zienswijzennota blijkt dat de raad de landschappelijke inpassing van het plan noodzakelijk acht voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de functieverandering naar wonen. Bij het voorstel van het college van burgemeester en wethouders aan de raad tot vaststelling van het plan is als bijlage gevoegd het landschappelijk inrichtingsplan "Landschappelijke inrichting planontwikkeling [locatie] te Groessen" van september 2014 van Rob Aben Landschapsarchitectuur. Ter zitting heeft de raad verklaard dat dit inrichtingsplan ziet op de noodzakelijk geachte landschappelijke inpassing.

Nu het er, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, voor moet worden gehouden dat de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing noodzakelijk zijn voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan, heeft de raad de aanleg en instandhouding daarvan ten onrechte niet in het plan geregeld. Niet valt in te zien dat de raad geen regel in het plan heeft kunnen opnemen, inhoudende dat de realisering van de op het betrokken perceel voorziene woningen alleen dan planologisch is toegestaan indien de landschappelijke inpassing wordt aangelegd en in stand gehouden. Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit in zoverre genomen in strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Het betoog van [appellant] dat de landschappelijke inpassing onvoldoende in het plan is gewaarborgd, slaagt.

Behoefte

8. [appellant] betoogt dat onvoldoende blijkt dat de in het plan voorziene nieuwe woningen in een wezenlijke behoefte voorzien. Hij betoogt hiertoe dat deze woningen in het hogere marktsegment vallen en dat in en rondom de gemeente Duiven al een overaanbod van dergelijke woningen bestaat.

8.1. Ingevolge artikel 2.2.1.1 van de Omgevingsverordening Gelderland worden in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door het college van gedeputeerde staten vastgestelde Kwalitatief Woon Programma successievelijk de door het college van gedeputeerde staten vastgestelde kwalitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

8.2. In de plantoelichting is vermeld dat met de provincie Gelderland, de Stadsregio Arnhem - Nijmegen en de gemeenten die hiertoe behoren de afspraak is gemaakt dat in de periode 2010 - 2020 een opgave bestaat om 26.000 woningen te bouwen. Dit aantal te bouwen woningen is vermeld in het Kwalitatief Woon Programma (KWP3). De met het plan beoogde ontwikkeling is daarmee in overeenstemming. Verder is in de plantoelichting vermeld dat de met het plan beoogde ontwikkeling van de toevoeging van drie woningen past binnen de plancapaciteit van de Bestuursovereenkomsten Verstedelijking 2012 - 2013 en dat op basis van de prognosemodellen Primos 2012+ en Socrates 2013 blijkt dat er behoefte is aan sociale huurwoningen en woningen in het duurdere segment. De behoeftecijfers tonen voor deze categorie woningen voor de periode 2014 - 2030 de behoefte aan voor ongeveer 450 woningen. Volgens de raad is hierbij de zogenoemde harde plancapaciteit betrokken. Uit de plantoelichting blijkt dat de in het plan voorziene drie nieuwe woningen in regionaal verband zijn afgestemd en dat het plan daarmee past binnen de woningbouwopgave van de gemeente Duiven. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het principebesluit voor de realisering van de drie in het plan voorziene woningen door middel van functieverandering reeds in 2013 is genomen en daarom is betrokken bij de bestaande zogenoemde harde plancapaciteit. Nu het plan voorziet in de realisering van woningen in het duurdere segment wordt ook op dit punt in een actuele behoefte voorzien.

In het verweerschrift heeft de raad hieraan toegevoegd dat de locatie van het plangebied behoort tot een woonmilieu dat valt tussen landelijk dorps en centrum dorps. De in het plan voorziene ontwikkeling past bij de behoefte aan landelijk dorps wonen (van landelijk dorps tot centrum dorps) en het gemeentelijke woningbouwprogramma voorziet in deze behoefte aan woonmilieus. Dit betekent volgens de raad dat de voorziene woningen ook in dit opzicht in een actuele behoefte voorzien.

In hetgeen [appellant] betoogt ziet de Afdeling geen aanleiding aan de juistheid van het standpunt van de raad te twijfelen. De raad heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de in het plan voorziene woningen voorzien in een actuele behoefte.

Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

9. [appellant] betoogt dat door het plan zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast, omdat hij na realisering van de woningen niet langer rustig en landelijk woont. Het woongenot zal ook worden aangetast door de verdubbeling van het autoverkeer. Hij merkt in dit verband op dat de Terpstraat smal is en op korte afstand langs de gevel van zijn woning loopt.

9.1. Zoals hiervoor onder 5.1 is overwogen, wordt met het plan toepassing gegeven aan het functieveranderingsbeleid en wordt door middel van de sloop van de voormalige bedrijfsbebouwing beoogd in een kwaliteitsverbetering van het buitengebied te voorzien. Niet in geschil is dat het bouwvlak ten behoeve van het binnen het plangebied te realiseren woongebouw op kortere afstand van de woning van [appellant] is voorzien dan de thans aanwezige bedrijfsbebouwing. Deze afstand wordt in het plan verkleind van ongeveer 50 m in de vorige situatie tot ongeveer 26 m. Het binnen genoemd bouwvlak toegestane woongebouw mag een goothoogte hebben van maximaal 6 m en een bouwhoogte van maximaal 8 m. Voor het hoofdgebouw geldt dat de oppervlakte maximaal 125 m2 per woning mag zijn, waarbij de oppervlakte van de inpandige bijbehorende bouwwerken, die 45 m2 per woning mag bedragen, niet wordt meegerekend. Dit betekent dat binnen bedoeld bouwvlak een bebouwingsoppervlak van maximaal 340 m2 is toegestaan. Het beoogde woongebouw is gedeeltelijk gesitueerd in de zichtlijn vanuit de woning van [appellant]. Niet is uitgesloten dat zich ten gevolge van de in het plan voorziene ontwikkelingen een verslechtering van het woongenot en enig verlies van uitzicht voor [appellant] zal voordoen. Gelet op de afstand tussen de woning van [appellant] en het voorziene woongebouw en de maximaal toegestane omvang en hoogte daarvan, heeft de raad zich bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze aantasting niet zodanig is dat om die reden van het vaststellen van het plan had moeten worden afgezien. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht en dat de raad, zoals hierna onder 12 zal worden overwogen, in het plan dient te voorzien in een regeling met betrekking tot de landschappelijke inpassing van de te realiseren woningen.

Wat het als gevolg van het plan te verwachten aantal verkeersbewegingen betreft is in de plantoelichting vermeld dat uitgaande van de kencijfers uit publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW van 2012 woningen in een landelijk gebied, waartoe het onderhavige plangebied moet worden gerekend, per woning 7,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal generen. Dit betekent volgens de raad dat vanwege de in het plan voorziene drie nieuwe woningen er een toename van het aantal verkeersbewegingen zal zijn van ongeveer 22 per dag. De raad acht deze toename op de Terpstraat zodanig beperkt dat dit in het ter plaatse heersende verkeersbeeld kan worden opgenomen. Daarbij heeft de raad in aanmerking genomen dat in de nieuwe situatie de op het betrokken perceel bestaande caravanstalling zal verdwijnen, hetgeen voor de Terpstraat een afname van het thans aanwezige verkeer betekent. Gelet hierop vormt het aspect verkeer geen belemmering voor het plan, aldus de raad. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Terpstraat een dergelijke toename van het aantal verkeersbewegingen niet kan verwerken. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat deze toename van het aantal verkeersbewegingen, gelet op de breedte en de situering van de Terpstraat, ter plaatse van de woning van [appellant] zal leiden tot een onaanvaardbare situatie. Onder deze omstandigheden heeft de raad zich bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie niet zodanig is dat om die reden van het vaststellen van het plan had moeten worden afgezien.

Het vorenstaande in aanmerking genomen, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant].

Het betoog faalt.

Waardevermindering

10. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Het betoog faalt.

Inlassen zienswijze

11. [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusie

12. Met het oog op een spoedige beëindiging van het geschil ziet de Afdeling aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen om binnen de hierna te noemen termijn het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. De raad dient hiertoe met inachtneming van hetgeen in 7.3 is overwogen in de planregels een voorwaardelijke verplichting met betrekking tot de landschappelijke inpassing van het plan op te nemen. De vastgestelde planwijziging dient op de wettelijk voorgeschreven wijze te worden bekendgemaakt.

13. De Afdeling ziet voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:80b, derde lid, van de Awb de hierna vermelde voorlopige voorziening te treffen.

14. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. draagt de raad van de gemeente Duiven op om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

a. met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 2 november 2015, kenmerk 15RB047, van de raad van de gemeente Duiven tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie], Groessen" te herstellen op een wijze als bedoeld in rechtsoverweging 12;

b. de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en de wijziging van het plan op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;

II. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 2 november 2015, kenmerk 15RB047, tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie], Groessen" tot het moment waarop het besluit waarmee het plan wordt gewijzigd in werking treedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

w.g. Helder w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2016

159.