Uitspraak 201507988/1/A2


Volledige tekst

201507988/1/A2.
Datum uitspraak: 8 juni 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 september 2015 in zaak nr. 15/893 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2014, aangevuld bij besluit van 30 april 2014, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [wederpartij] toegekende voorschot huurtoeslag over 2013 herzien en op nihil gesteld.

Bij besluit van 17 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 september 2015 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 februari 2015 vernietigd en bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2016, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij die dienst, en [wederpartij], bijgestaan door mr. M. Driever, advocaat te Maastricht, en vergezeld door Y. Hollemans, zijn verschenen.

Overwegingen

Geschil

1. [wederpartij] huurde in 2013 woonruimte aan de [locatie] te Maastricht. Zij heeft hiervoor huurtoeslag aangevraagd en ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen is hier evenwel van teruggekomen. De dienst heeft hieraan ten grondslag gelegd dat [wederpartij] woonruimte huurt die geen woning in de zin van artikel 1, aanhef en onder j (thans: k), van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) is. De woonruimte bevindt zich op een woonboot die niet als onroerende zaak kan worden aangemerkt, omdat deze niet duurzaam met de grond is verenigd, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.

2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op dat standpunt heeft gesteld. Volgens de rechtbank moet de woonark, gelet op de constructie daarvan, de vaste verbinding aan spudpalen die in de waterbodem zijn verankerd en de opgang die een geheel vaste verbinding vormt tussen de wal en de woonark, alsmede in aanmerking genomen dat de woning bestemd is om duurzaam op de plaats aan de [locatie] te Maastricht te blijven en duurzaam aan die plaats gebonden is, als een op het water gebouwde onroerende zaak worden aangemerkt.

3. De Belastingdienst/Toeslagen kan zich met dit oordeel van de rechtbank niet verenigen. Volgens de dienst kan uit de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV8063) en de arresten van de Hoge Raad van 31 oktober 1997 (NJ 1998, 97, Portacabin) en 9 maart 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV8198) worden afgeleid dat een woonruimte enkel als onroerende waterwoning kan worden aangemerkt indien sprake is van een gebouwde constructie die niet met de waterstand kan meebewegen en dus blijkens zijn constructie niet bestemd is om te (kunnen) drijven. Uit de door [wederpartij] overgelegde foto’s blijkt dat de bevestiging van de woonark aan de spudpalen flexibel is en de woning kan meebewegen met de waterstand. Dit betekent dat de woonark als roerende zaak moet worden aangemerkt, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.

3.1. Volgens [wederpartij] is de woonark, die is gelast aan een dekschuit (hierna tezamen: de woonark), als onroerende zaak aan te merken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de aard en de inrichting van de woonark blijkt dat deze duurzaam bestemd is ter plaatse te blijven, nu de woonark niet waterdicht is, niet kan varen en ook niet geschikt kan worden gemaakt voor varen. Voorts is de woonark zowel met de bodem, door middel van spudpalen, als met de oever, door middel van stalen afhouders en een metalen loopbrug, duurzaam verenigd. Volgens [wederpartij] is het niet mogelijk de woonark van de spudpalen los te koppelen zonder ofwel de spudpalen uit de bodem los te breken en met een kraan te verwijderen ofwel de spudpalen in kleine stukken te breken. De woonark heeft verder vaste nutsvoorzieningen, aldus [wederpartij].

Regelgeving

4. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j (thans: k), van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten verstaan onder woning, een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden.

Ingevolge artikel 11, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt huurtoeslag slechts toegekend voor de huur van een woning.

Ingevolge artikel 3:3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek zijn onroerend de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde beplantingen, alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken.

Ingevolge het tweede lid zijn roerend alle zaken die niet onroerend zijn.

Beoordeling van het hoger beroep

5. Uit artikel 1, aanhef en onder j (thans: k), van de Wht vloeit voort dat alleen een gebouwde onroerende zaak als woning kan worden aangemerkt. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II, 2006/07, 30 811, nr. 3, blz. 1-3) blijkt dat de wetgever daarmee bewust heeft aangesloten bij de definitie van woonruimte in artikel 7:233 van het BW en dat het niet de bedoeling is huurtoeslag mogelijk te maken "voor woonschepen die verplaatst kunnen worden en dus roerend zijn". Voor de toetsingsmaatstaven van het criterium gebouwde onroerende zaak wordt daarbij verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 1997, NJ 1998, 97 (Portacabin). Daaruit volgt dat bij de beantwoording van de vraag of een gebouw duurzaam met de grond is verenigd als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, van het BW, en daarmee onroerend is in de zin van die bepaling, als maatstaf geldt dat het gebouw naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven, gelet ook op de bedoeling van de bouwer, voor zover deze naar buiten kenbaar is. Uit het arrest van de Hoge Raad van 15 januari 2010 in zaak nr. 07/13305 (ECLI:NL:HR:2010:BK9136) volgt dat een schip, zijnde een zaak die bestemd is om te drijven en drijft, in het algemeen een roerende zaak is, maar dat een schip zowel via de daaronder gelegen bodem als via de oever duurzaam met de grond verenigd, en dus onroerend, kan zijn.

6. Niet in geschil is dat de woonark bestemd is om te drijven en drijft, zodat deze in beginsel als roerend dient te worden aangemerkt. Dit kan, zoals hiervoor uiteen is gezet, anders zijn indien de woonark duurzaam met de daaronder gelegen bodem of met de oever verenigd is. De Belastingdienst/Toeslagen heeft evenwel terecht betoogd dat dit niet het geval is. Uit voormeld arrest van de Hoge Raad van 15 januari 2010 volgt dat een verbinding tussen een schip en de onder dat schip gelegen bodem, die toelaat dat het schip met de waterstand meebeweegt, niet met zich brengt dat het schip met de bodem is verenigd in de zin van artikel 3:3, eerste lid, van het BW. Dit betekent dat de verbinding van de woonark aan de spudpalen, nu de spudpalen voorzien in de mogelijkheid dat de woonark meebeweegt met de waterstand en dit aldus geen vaste verbinding betreft, niet tot gevolg heeft dat de woonark duurzaam met de daaronder gelegen grond is verenigd. Evenmin is de woonark duurzaam met de oever verenigd. In dat kader is van belang dat [wederpartij] ter zitting heeft erkend dat de metalen loopbrug niet nagelvast aan de oever is verankerd, maar op een stenen verhoging op de oever rust, zodat ook de loopbrug met de waterstand kan meebewegen en de opgang van de woonark toegankelijk blijft in het geval het waterpeil stijgt (of daalt). De metalen afhouders steken weliswaar horizontaal in de oever, maar ook deze zijn niet zodanig met de oever verbonden dat de woonark niet meer kan meebewegen met de waterstand. Gelet op het feit dat de Hoge Raad in voormeld arrest van 15 januari 2010 heeft geoordeeld dat een duurzame vereniging van het schip met de oever niet kan worden aangenomen enkel op grond van de aansluiting op nutsleidingen en riolering, is ten slotte de omstandigheid dat de woonark vast is aangesloten op alle nutsvoorzieningen onvoldoende om de woonark onroerend te achten.

Het voorgaande betekent dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de woonark als een onroerende zaak moet worden aangemerkt. Het betoog van de Belastingdienst/Toeslagen slaagt.

Conclusie

7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 17 februari 2015 van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog ongegrond verklaren. Dit besluit, waarbij de Belastingdienst/Toeslagen de herziening en nihilstelling van het aan [wederpartij] toegekende voorschot huurtoeslag over 2013 heeft gehandhaafd, blijft aldus in stand.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 september 2015 in zaak nr. 15/893;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.

w.g. Kramer w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2016

752.