Uitspraak 200102896/1 en 200103945/1


Volledige tekst

200102896/1 en 200103945/1.
Datum uitspraak: 5 juni 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep, in zaak no. 200102896, van:

1. [appellant sub 1], wonend te Enschede,
2. burgemeester en wethouders van Enschede,
appellanten,

tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 7 juni 2001 in het geding tussen:

appellant sub 1

en
appellanten sub 2

Alsmede uitspraak op het hoger beroep, in zaak no. 200103945, van:

[appellant sub 1], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 11 juli 2001 in het geding tussen:

appellant

en

burgemeester en wethouders van Enschede.

1. Procesverloop

Bij brief van 23 november 2000 hebben appellanten sub 2 (hierna: burgemeester en wethouders) appellant sub 1 meegedeeld dat zijn verzoek van 14 november 2000 niet kan worden beschouwd als een verzoek om informatie ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) en dat zij niet bereid zijn een antwoord te geven op diens vragen om uitleg.

Bij besluit van 9 maart 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door [appellant sub 1] gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 7 juni 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de president) het daartegen door [appellant sub 1] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en burgemeester en wethouders opgedragen om binnen één week na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift van [appellant sub 1]. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2001, en hebben burgemeester en wethouders bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2001, hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep heeft als zaaknummer: 200102896. [appellant sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brieven van 11 en 12 juli 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 26 november 2001 hebben burgemeester en wethouders naar aanleiding van voormeld hoger beroep een memorie van antwoord ingediend. Na het sluiten van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellant, ten aanzien van dit hoger beroep. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

Bij uitspraak van 11 juli 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de president) het tegen het achterwege blijven van een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen de brief van 23 november 2000 ingestelde beroep gegrond verklaard en burgemeester en wethouders opgedragen om binnen één week na dagtekening van deze uitspraak dit besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is bepaald, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van f 100,-- per dag dat burgemeester en wethouders in gebreke blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2001, hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep heeft als zaaknummer: 200103945. De gronden van dit hoger beroep zijn aangevuld bij faxberichten van 21 augustus 2001.

Bij besluit van 18 juli 2001 hebben burgemeester en wethouders wederom een beslissing op het bezwaarschrift genomen.

Bij brief van 27 november 2001 hebben burgemeester en wethouders naar aanleiding van voormeld hoger beroep een memorie van antwoord ingediend.

Na het sluiten van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellant, ten aanzien van dit hoger beroep. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaken zijn door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 15 april 2002, waar [appellant sub 1], in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. W.D. Piek, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. [appellant sub 1] heeft bij brief van 14 november 2000 aan burgemeester en wethouders verzocht om uitleg van nader aangegeven voorschriften. De hogere beroepen, inzake 200102896, richten zich tegen het oordeel van de president dat de beslissing van 23 november 2000 van burgemeester en wethouders, inhoudende de afwijzing van vorenvermeld verzoek, een beslissing is inzake de Wob waartegen bezwaar en beroep open staat.

2.2. [appellant sub 1] betoogt dat zijn verzoek om informatie geen verzoek is in het kader van de Wob, maar een verzoek om het geven van een “enig juist en definitief” rechtsoordeel met betrekking tot de in zijn verzoek aangegeven voorschriften. Door dit verzoek aan te merken als een verzoek in het kader van de Wob is de president er, zijns inziens, ten onrechte aan voorbij gegaan dat een beslissing op een verzoek in het kader van de Wob marginaal door bestuursrechters wordt getoetst, wat voor hem tot een nadelig resultaat zou kunnen leiden. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat burgemeester en wethouders ten onrechte niet zijn veroordeeld in het door hem betaalde griffierecht naar aanleiding van zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Verder betoogt [appellant sub 1] dat het Besluit proceskosten bestuursrecht op een voor hem nadelige wijze is toegepast.

2.3. Burgemeester en wethouders betogen dat het verzoek van 14 november 2000 slechts het stellen van vragen inhoudt. Zij stellen zich daarbij op het standpunt dat de weigering de gestelde vragen te beantwoorden geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

2.4. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie, neergelegd in documenten, over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge het tweede lid vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob wordt onder document verstaan: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.

2.5. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is de Afdeling van oordeel dat het verzoek van [appellant sub 1] niet is aan te merken als een verzoek om informatie als bedoeld in de Wob. Hij heeft niet aangegeven of, en zo ja, welke uit documenten blijkende informatie hij openbaar gemaakt wil zien. De brief van 23 november 2000, waarbij burgemeester en wethouders hebben geweigerd om de gestelde vragen te beantwoorden, kan dan ook niet worden aangemerkt als een afwijzing van een verzoek om informatie, als bedoeld in de Wob, en is derhalve niet op grond van deze wet gericht op rechtsgevolg. Burgemeester en wethouders hebben terecht en op goede gronden de afwijzing van het verzoek van appellant niet aangemerkt als een beslissing die op enig rechtsgevolg is gericht. Ook het betoog van appellant, dat zijn verzoek dient te worden gezien als een verzoek om het geven van een “enig juist en definitief” rechtsoordeel, brengt geen verandering in de aard van de brief van 23 november 2000.

Nu niet is gebleken dat de bestreden beslissing op enig rechtsgevolg is gericht, kan deze niet worden aangemerkt als een besluit, waartegen ingevolge de Awb bezwaar kan worden gemaakt. Burgemeester en wethouders hebben dus terecht het bezwaar van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk verklaard. Gelet daarop behoeven de overige door [appellant sub 1] aangevoerde gronden geen bespreking meer.

2.6. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van [appellant sub 1] in zaak no. 200102896 ongegrond is en het hoger beroep van burgemeester en wethouders gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal doen wat de rechtbank zou behoren te doen en het beroep bij de rechtbank ongegrond verklaren.

2.7. Gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet onder een besluit, als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb ook worden verstaan een nieuwe beslissing op een bezwaarschrift, die wordt genomen terwijl hoger beroep aanhangig is tegen de uitspraak waarbij de oorspronkelijke beslissing is vernietigd. Het besluit van 18 juli 2001 is een zodanig besluit, zodat het hoger beroep in zaak no. 200102896 ingevolge het bepaalde bij artikel 6:19, eerste lid, van de Awb moet worden geacht mede tegen dit besluit te zijn gericht. Uit het hiervoor onder 2.5 en 2.6 overwogene volgt reeds dat het beroep tegen dat besluit gegrond is en dat het dient te worden vernietigd.

2.8. Nu de uitspraak van 7 juni 2001 zal worden vernietigd is daarmee de grondslag voor de uitspraak van 11 juli 2001 komen te vervallen. In laatstgenoemde uitspraak is, voor zover hier van belang, uitspraak gedaan naar aanleiding van het beroep van appellant wegens het achterwege blijven van een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van [appellant sub 1] tegen de brief van 23 november 2000. Nu gelet op de uitspraak inzake 200102896 burgemeester en wethouders niet gehouden zijn en waren, dit besluit te nemen, kan appellant met zijn hoger beroep inzake 200103945 niet meer bereiken wat hij trachtte te bereiken en heeft hij derhalve geen belang meer bij een uitspraak op dit hoger beroep, zodat het niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling in beide hoger-beroepszaken bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. vernietigt de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 7 juni 2001, in zaak 01/398 WOB Q1 V 01/306 WOB Q1 A;

II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

III. vernietigt het besluit van 18 juli 2001;

IV. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1], in zaak no. 200103945, niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.

w.g. Hirsch Ballin w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2002

91-402.