Uitspraak 200102113/1


Volledige tekst

200102113/1.
Datum uitspraak: 5 juni 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "DSM Special Products B.V.", gevestigd te Rotterdam,
appellante,

en

gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2001, kenmerk 272116, hebben verweerders krachtens artikel 8.23 van de Wet milieubeheer de geluidvoorschriften verbonden aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "DSM Special Products Rotterdam B.V." krachtens de Wet milieubeheer op 7 mei 1996 verleende vergunning voor een inrichting voor de productie uit tolueen van fenol, benzaldehyde, benzoëzuur, natriumbenzonaat en benzeen op het perceel Montrealweg 15 te Rotterdam, kadastraal bekend gemeente Rotterdam, sectie AK, nummer 484, gewijzigd. Dit aangehechte besluit is op 16 maart 2001 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 20 april 2001, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 17 juli 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. F.J.C.M. de Kok, advocaat te Heerlen, [gemachtigden], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. W. Huiberts en H.M. van der Waal, gemachtigden, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Verweerders hebben ter zitting gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is voor zover dat zich keert tegen het afronden van de geluidgrenswaarden op decimalen en het niet kunnen naleven van de geluidgrenswaarden.

Ingevolge artikel 20.10, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:

a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;

b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;

c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;

d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.

Appellante heeft de grond inzake het afronden van de geluidgrenswaarden op decimalen niet als bedenking tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellante redelijkerwijs niet kan worden verweten op dit punt geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.

De Afdeling overweegt verder dat de stelling van appellante dat de nieuwe geluidvoorschriften niet naleefbaar zijn niet als aparte beroepsgrond naar voren is gebracht. In het beroepschrift wordt deze stelling namelijk gebruikt ter motivering van de beroepsgronden. In zoverre is hetgeen verweerders hebben aangevoerd onjuist.

2.2. Appellante voert aan dat verweerders ten onrechte geen rekening hebben gehouden met recente geluidmetingen. Zij stelt dat zij bij haar zienswijzen naar aanleiding van het voornemen van verweerders om tot wijziging van de geluidvoorschriften over te gaan, de resultaten heeft overgelegd van een meetonderzoek naar de geluidbelasting van de BALD’96-installatie, waarvan voorheen alleen maar prognosecijfers bekend waren. Tussen deze prognosecijfers en de meetresultaten is een verschil geconstateerd van 6 dB(A), aldus appellante. Zij stelt dat - nu verweerders geen rekening hebben gehouden met de werkelijke geluidproductie van deze installatie - het besluit onzorgvuldig is voorbereid.

2.2.1. Verweerders betogen dat de wijziging van de vergunningvoorschriften betrekking heeft op het aanpassen van de geluidruimte conform het saneringsprogramma als bedoeld in artikel 72 van de Wet geluidhinder voor het gebied Rijnmond-West. Voor het opstellen van het besluit is uitgegaan van het vastgestelde saneringsmodel met peildatum 7 november 1997. Ontwikkelingen van na die peildatum zijn niet in het bestreden besluit meegenomen.

2.2.2. Vast staat dat verweerders geen rekening hebben gehouden met de feitelijke geluidproductie van de inrichting. In het bestreden besluit hebben zij evenwel overwogen dat de gewijzigde geluidvoorschriften betrekking hebben op de (akoestisch) representatieve bedrijfssituatie. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat verweerders in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht het bestreden besluit niet met de nodige zorgvuldigheid hebben voorbereid.

Blijkens de stukken bedraagt het verschil tussen de werkelijke en de voorgeschreven geluidsproductie niet meer dan 1 dB(A). Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat dit verschil zo gering is dat het blijft binnen de marge van mogelijke rekenonnauwkeurigheid, zodat aan dit verschil en het bovengenoemde zorgvuldigheidsgebrek geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. De beroepsgrond kan niet slagen.

2.3. Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk voorzover het het afronden van de geluidgrenswaarden op decimalen betreft en voor het overige ongegrond.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover het het afronden van de geluidgrenswaarden op decimalen betreft;

II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. E.M.H. Hirsch Ballin en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.D. Trippert-van Gemeren, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Trippert-van Gemeren
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2002

289.