Uitspraak 200103289/1


Volledige tekst

200103289/1.
Datum uitspraak: 5 juni 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], gevestigd te [plaats],

en

burgemeester en wethouders van Hengelo,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2001, kenmerk 18291, hebben verweerders ingevolge artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder a respectievelijk onder d van de Wet milieubeheer de bij besluit van 5 november aan [vergunninghouder] krachtens de Hinderwet verleende revisievergunning voor een drogisterij met opslag en verkoop van vuurwerk op het perceel [locatie], ingetrokken. Dit besluit is aangehecht.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 21 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 3 juli 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 21 oktober 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2002, waar appellant, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. A.B.P. Wortelboer en M. Hassing, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Verweerders hebben gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is voor zover dat zich keert tegen de uitgangspunten voor classificatie van het vuurwerk.

Ingevolge artikel 20.10, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:

a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;

b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;

c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;

d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Appellant heeft de grond inzake de uitgangspunten voor classificatie van het vuurwerk, waaruit volgt dat verweerders ook klasse 1.3 vuurwerk hebben beoordeeld, niet als bedenking tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellant redelijkerwijs niet kan worden verweten op dit punt geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.

2.2. Uit de stukken blijkt dat de inrichting waarop de ingetrokken vergunning betrekking heeft, alleen in de vergunde staat aanwezig is voorzover het betreft het gebouw met opslagkluizen voor vuurwerk.

2.3. Appellant kan zich niet verenigen met de intrekking van de vergunning. Hij is met de rechthebbende op het gebouw met de vuurwerkkluizen overeengekomen, dat hij gebruik kan maken van de opslagkluizen van de exploitant voor het opslaan van vuurwerk. Appellant stelt dat verweerders het voornemen tot het intrekken van de revisievergunning hadden moeten aanhouden totdat onherroepelijk is beslist op zijn bij verweerders ingediende vergunningaanvraag voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor onder meer het opslaan in voornoemde opslagkluizen van vuurwerk.

2.3.1. Verweerders zijn blijkens het bestreden besluit van oordeel dat zij niet verplicht zijn de revisievergunning aan te houden in afwachting van de oprichtingsvergunning.

2.3.2. Ingevolge artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet

milieubeheer kunnen verweerders - onverminderd het in de artikelen

8.34, 8.38, 8.39 en 8.12 bepaalde - een vergunning voor een

inrichting geheel of gedeeltelijk intrekken indien de inrichting

ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt en

toepassing van artikel 8.23 redelijkerwijs daarvoor geen oplossing

biedt.

2.3.3. Naar het oordeel van de Afdeling kan, gelet op artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet milieubeheer, voor het evengenoemde standpunt van appellant dat niet tot intrekking van de revisievergunning kan worden overgegaan voordat onherroepelijk is beslist op de aanvraag van appellant voor het oprichten en inwerking hebben van de inrichting, geen steun gevonden worden in de wet. Het feit dat verweerders ook artikel 8.25, eerste lid, onder d, van de Wet milieubeheer aan hun besluit ten grondslag hebben gelegd, behoeft geen bespreking.

2.4. Het beroep is, voorzover ontvankelijk, ongegrond.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover het de classificatie van het vuurwerk betreft;

II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Voorzitter, en mr. E.M.H. Hirsch Ballin en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.

w.g. Beekhuis w.g. Melse
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2002

191-414.