Uitspraak 201504051/1/A1


Volledige tekst

201504051/1/A1.
Datum uitspraak: 25 mei 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 april 2015 in zaak nr. 14/6014 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2014 heeft het college de kosten van de toepassing van de spoedeisende bestuursdwang, bestaande uit de ontmanteling van een hennepkwekerij in een pand aan de [locatie] te Rotterdam vastgesteld op € 1.150,00.

Bij besluit van 21 juli 2014 heeft het college het door [wederpartij] tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 april 2015 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 juli 2014 vernietigd voor zover daarbij het besluit van 8 mei 2014 tot vaststelling van de kosten in stand is gebleven, dat besluit herroepen en zelf voorziend de hoogte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang vastgesteld op een bedrag van € 575,00. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2016, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.

Overwegingen

1. Op 6 maart 2014 heeft het college spoedeisende bestuursdwang toegepast door een hennepkwekerij in het pand aan de [locatie] te laten ontmantelen. In het pand zijn vier hennepplanten, drie stekken, drie armaturen, twee assimilatielampen, een snelheidsregelaar, twee tijdschakelaars, twee transformatoren, een koolstoffilter, twee ventilatoren en een groeitent aangetroffen en geruimd.

2. Het college heeft de kosten van de ontmanteling van de hennepkwekerij vastgesteld op € 1.150,00, bestaande uit een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met 15% aan beheerskosten. De rechtbank heeft overwogen dat het college ten onrechte een bedrag van € 1.000,00 in rekening heeft gebracht bij [wederpartij] omdat dit bedrag onvoldoende is gespecifieerd en onderbouwd. Het hoger beroep ziet uitsluitend op de aangevallen uitspraak wat betreft dit bedrag.

3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het bedrag van € 1.000,00 onvoldoende heeft onderbouwd. Hiertoe voert het college aan dat dit bedrag is betaald aan de Domeinen Roerende Zaken (hierna: de DRZ) te Apeldoorn, waarmee de gemeente Rotterdam een overeenkomst heeft voor de ontmanteling van hennepkwekerijen. Met de DRZ is een vaste kostprijs van € 1.000,00 per ontmanteling overeengekomen, ongeacht de omvang van de hennepkwekerij.

3.1. Blijkens een overgelegde overeenkomst is de gemeente Rotterdam met de DRZ overeengekomen dat de DRZ het ontmantelen, vervoeren en vernietigen van bestuurlijk in beslaggenomen goederen in het kader van de bestrijding van hennepteelt op zich neemt. Uit artikel 4 en bijlage 2 van deze overeenkomst blijkt dat daarvoor voor het jaar 2014 een vaste kostprijs van € 1.000,00 per hennepkwekerij is afgesproken. In de overeenkomst is verder vastgelegd dat wijziging van de afspraken alleen op landelijke basis mogelijk is. Uit de door het college overgelegde beleidsbrief van het college van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie van 12 augustus 2012, komt naar voren dat het strafrechtelijke deel van de ontmanteling van hennepkwekerijen landelijk uniform is georganiseerd via de DRZ en dat het inschakelen van de DRZ voor ook het bestuursrechtelijke deel zorgt voor onder meer efficiëntie en kostenbesparing. In een gemeentelijke notitie van 25 oktober 2012 met als onderwerp ‘bestuurlijke ruiming hennepkwekerij’ staat eveneens vermeld dat de inschakeling van de DRZ een forse kostenreductie oplevert.

Uit de bij de rechtbank overgelegde factuur van 21 maart 2014 blijkt dat de DRZ € 1.000,00 in rekening heeft gebracht voor de ontmanteling op 6 maart 2014 van de hennepkwekerij aan de [locatie]. Onbetwist is dat het college dat bedrag ook daadwerkelijk aan de DRZ heeft betaald. Naar het oordeel van de Afdeling is een bedrag van € 1.000,00 als kosten van ontmanteling van een in een woning aanwezige hennepkwekerij, mede gezien de jurisprudentie waarin veelal hogere bedragen zijn geaccepteerd door de Afdeling, in het algemeen redelijk te achten.

Een dergelijk bedrag mag derhalve door een college in rekening worden gebracht, tenzij degene op wie de kosten worden verhaald, aannemelijk maakt dat het in rekening gebrachte bedrag in geen verhouding staat tot de daadwerkelijk met de toepassing van de bestuursdwang gemoeide kosten. In hetgeen [wederpartij] naar voren heeft gebracht bij de rechtbank bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het bedrag disproportioneel hoog is. Het college heeft dan ook terecht een bedrag van € 1.000,00 bij [wederpartij] in rekening gebracht.

De rechtbank heeft dit niet onderkend.

4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het besluit van 21 juli 2014 is vernietigd wat betreft het besluit van 8 mei 2014 tot vaststelling van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, dat besluit van 8 mei 2014 is herroepen en de hoogte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang is vastgesteld op een bedrag van € 575,00. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep in zoverre alsnog ongegrond verklaren.

5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 april 2015 in zaak nr. 14/6014 voor zover daarbij het besluit van 21 juli 2014 is vernietigd wat betreft het besluit van 8 mei 2014 tot vaststelling van de kosten van toepassing van bestuursdwang, dat besluit is herroepen en de hoogte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang is vastgesteld op een bedrag van € 575,00;

III. verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Slump w.g. Van Heusden
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2016

163-769.