Uitspraak 201508411/1/A2
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2016:1349
- Datum uitspraak
- 18 mei 2016
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 15 december 2014 heeft de besliscommissie de aanvragen van Sugar City om vergoeding van schade als gevolg van het Luchtvaartindelingsbesluit van 20 februari 2003 (Lib 2003) afgewezen.
- Hoger beroep
- Schadevergoeding
201508411/1/A2.
Datum uitspraak: 18 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 7 oktober 2015 in zaak nr. 15/684 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Sugar City Investments B.V.
en
de besliscommissie.
Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2014 heeft de besliscommissie de aanvragen van Sugar City om vergoeding van schade als gevolg van het Luchtvaartindelingsbesluit van 20 februari 2003 (Lib 2003) afgewezen.
Bij brief van 23 januari 2015 heeft Sugar City daartegen bezwaar gemaakt en de besliscommissie verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep op de bestuursrechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
De besliscommissie heeft met dat verzoek ingestemd en het bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Awb doorgezonden naar de rechtbank.
Bij uitspraak van 7 oktober 2015 heeft de rechtbank het door Sugar City daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 december 2014 vernietigd en bepaald dat de besliscommissie opnieuw beslist op aanvragen van Sugar City met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de besliscommissie hoger beroep ingesteld.
Sugar City heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2016, waar de besliscommissie, vertegenwoordigd door [voorzitter], en mr. O.M. te Rijdt en Sugar City, vertegenwoordigd door mr. Ch.Y.M. Moons, advocaat te Amsterdam, en L.H. Prins zijn verschenen.
Overwegingen
1. Sugar City is eigenaar van gronden aan de Haarlemmerstraatweg 7 te Halfweg met daarop, onder meer, een silo. De gronden zijn tussen 1882 en 1978 in eigendom verkregen. In 2000 zijn de aandelen verkocht. Sugar City stelt ten gevolge van het op 20 februari 2003 in werking getreden Lib 2003 schade te hebben geleden. In het Lib 2003 is uit het oogpunt van veiligheid en geluidbelasting voorzien in een beperking van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden in de omgeving van de luchthaven Schiphol, waaronder die van Sugar City, in verband met de uitbreiding van de luchthaven met een vijfde baan. In hoger beroep staat primair de vraag centraal of bij de beoordeling van de vergoedbaarheid van de gestelde schade voorzienbaarheid van de nieuwe aandeelhouders kan worden tegengeworpen aan Sugar City, bij wie het formeel juridisch eigendom van het onroerend goed is blijven rusten.
2. De besliscommissie heeft zich, conform het advies van de adviescommissie van 4 augustus 2014, op het standpunt gesteld dat de gestelde schade voorzienbaar was.
In het advies is daartoe het volgende van belang geacht. Sinds 2 oktober 1978 is de besloten vennootschap Suikerfabriek Holland eigenaar van de percelen. De statutaire naam is op 22 december 2003 gewijzigd in Sugar City Investments B.V. De bedrijfsactiviteiten van de suikerfabriek zijn in de jaren ‘90 beëindigd. Op 20 maart 2000 is de suikerfabriek te koop aangeboden door de verkoop van de aandelen van B.V. Suikerfabriek Holland. In 2000 zijn alle 200 aandelen van de B.V. Suikerfabriek Holland overgedragen aan Cobraspen Beheer B.V. Het actief van Sugar City bestond uit het te koop aangeboden onroerend goed.
De aandelentransactie dient volgens de besliscommissie te worden opgevat als een commerciële verkoop van een onroerende zaak. Ten tijde van de aankoop was er op grond van de in 1996 vastgestelde Planologische kernbeslissing (PKB) al aanleiding om rekening te houden met negatieve planologische ontwikkelingen, zoals die later ook in het Lib 2003 liggen besloten. Deze voorzienbaarheid voor de aandeelhouder, die in dit geval volgens de besliscommissie te vereenzelvigen is met de rechtspersoon, kan worden tegengeworpen aan Sugar City. Dat er met de verkoop van de aandelen geen wijziging is opgetreden in de formeel juridische eigendom van het onroerend goed, is volgens de besliscommissie niet van doorslaggevend belang voor de vraag of sprake is van voorzienbaarheid. Met de koop van de aandelen door een derde is de zeggenschap binnen de rechtspersoon tot het onroerend goed, alsmede het economisch belang daarbij geheel gewijzigd.
Ten aanzien van de silo heeft de besliscommissie zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de beperking van het gebruik van de silo door het Lib 2003 geen schade veroorzaakt, omdat de silo op de peildatum zijn hoogste waarde ontleent aan het bestaande gebruik voor opslag. Voor zover het Lib 2003 toch de gebruiksmogelijkheden zou beperken van de silo, is dit nadeel komen te vervallen met de in 2009 verleende vrijstelling en bouwvergunning voor de verbouwing en het gebruik van de silo als zelfstandig kantoorgebouw. De gestelde waardedaling van de silo is hiermee komen te vervallen, aldus de besliscommissie.
3. De rechtbank heeft vastgesteld dat de B.V. Suikerfabriek, thans Sugar City, de eigendom van de gronden heeft verkregen voordat de PKB is vastgesteld. Zij heeft voorts overwogen dat Sugar City eigenaar is van het onroerend goed en de betrokken schadevergoeding vraagt. Er is volgens de rechtbank geen aanleiding de aandeelhouders te vereenzelvigen met Sugar City. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480 heeft de rechtbank overwogen dat uitgangspunt is dat de juridische entiteit van Sugar City als rechtspersoon los staat van die van haar aandeelhouders. Afwijking van dit uitgangspunt ligt niet in de rede, nu niet gesteld noch gebleken is dat misbruik van dit identiteitsverschil aan de orde is. Ook de door de besliscommissie genoemde uitspraken van de Afdeling van 7 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR6919 en 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1423 nopen niet tot een ander standpunt. Weliswaar volgt uit deze uitspraken dat ook als misbruik zich niet voordoet, verschillende entiteiten kunnen worden vereenzelvigd. Die uitspraken zijn echter beperkt tot de situatie waarin de juridische entiteit is gewijzigd terwijl de uiteindelijke belanghebbende voor en na eigendomsoverdracht dezelfde is gebleven. Die situatie doet zich in dit geval niet voor. De rechtbank komt aldus tot de slotsom dat bij de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding van Sugar City de voorzienbaarheid ten tijde van de aandelentransactie geen rol speelt en niet mag worden toegerekend aan Sugar City.
4. De besliscommissie voert in hoger beroep aan dat de rechtbank heeft miskend dat door de gekozen juridische constructie voor de verkoop van het onroerend koop door een aandelentransactie zowel de zeggenschap over de rechtspersoon als het economisch belang daarbij geheel is veranderd, ook al is de rechtsvorm van formeel-juridisch eigenaar niet gewijzigd. Ten tijde van de aandelentransactie kon de verkrijgende aandeelhouder rekening houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse zou veranderen. De aan de verkrijgende aandeelhouder tegen te werpen risicoaanvaarding kan worden toegerekend aan Sugar City, de vennootschap die als formele juridische eigenaar van het onroerend goed onder nieuwe zeggenschap van haar nieuwe aandeelhoudster is komen te staan. De met de overdracht van aandelen te behalen waarde van de onroerende zaak komt uiteindelijk toe aan de verkrijgende aandeelhouders. Een andere opvatting zou in het licht van de voorzienbaarheid tot een niet te verdedigen verschil leiden tussen onroerend goedtransacties die geschieden door overdracht van aandelen en door koop en overdracht van de onroerende zaak zelf. Nu ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak door middel van de aandelentransactie voor de verkrijgende aandeelhouders aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen, kan de voorzienbaarheid in dit geval aan Sugar City worden tegengeworpen, aldus de besliscommissie.
5. Bij de vraag of schade voor een rechtspersoon voorzienbaar is, speelt in het algemeen geen rol wie of welke (rechts)persoon aandeelhouder is van de juridische entiteit die verzocht heeft om schadevergoeding. Of schade voor een redelijk denkend persoon voorzienbaar was, is immers gekoppeld aan de vraag of dit voor de rechtspersoon die om schade heeft verzocht het geval is. Van belang is voorts dat een rechtspersoon een eigen en zelfstandige identiteit heeft, waaraan slechts kan worden voorbijgegaan indien daartoe bijzondere grond bestaat. Bij misbruik van identiteitsverschil tussen de rechtspersoon en degene die zeggenschap over haar heeft, hoeft dat identiteitsverschil in rechte niet te worden gehonoreerd. Dergelijk misbruik is in deze zaak niet gesteld en ook niet gebleken. De besliscommissie stelt zich op het standpunt dat het hier gaat om een in de onroerend goed wereld gebruikelijke overdracht van onroerend goed via aandelenoverdracht.
Anders dan de besliscommissie heeft betoogd, ligt het niet in de rede bij de beantwoording van de vraag of sprake is van risicoaanvaarding de verkoop van de aandelen in de rechtspersoon die de eigendom heeft van de onroerende zaak en deze exploiteert, op één lijn te stellen met de verkoop van de onroerende zaak zelf. Grondslag voor risicoaanvaarding is dat de koper die rekening heeft kunnen houden met de aan de orde zijnde ongunstige ontwikkeling en die deze dus heeft kunnen verdisconteren in de aankoopprijs van het onroerend goed, geen aanspraak op schadevergoeding behoort te kunnen maken, omdat dan schade wordt vergoed die hij niet lijdt of die hij redelijkerwijs had kunnen en behoren te vermijden. In dit geval is niet het onroerend goed overgedragen, maar zijn de aandelen overgedragen in de rechtspersoon, Sugar City, die daarvan eigenaar was. Sugar City kan niet gelijk gesteld worden met haar onroerend goed. De schade is geleden door Sugar City. Voor toepassing van risicoaanvaarding bestaat daarom geen grond.
Het vorenstaande wordt niet anders door het feit dat Sugar City destijds zoveel mogelijk van al haar vermogensbestanddelen is ontdaan en alleen het onderhavige bedrijfsterrein als bezitting overhield. Anders dan de besliscommissie betoogt, kan de aandeelhouder niet worden aangemerkt als economisch eigenaar van het vennootschapsvermogen. Sugar City heeft in beginsel zelf de eigendom van de bezittingen die tot dat vermogen behoren, ook de economisch eigendom.
Uit het bovenstaande volgt dat de besliscommissie zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat bij de beoordeling van de gestelde schade voorzienbaarheid van de planologische verslechtering aan Sugar City kan worden tegengeworpen.
Uit het bovenstaande volgt voorts dat, anders dan de besliscommissie aanvoert, de rechtbank terecht heeft overwogen dat de uitspraken van de Afdeling van 7 september 2011 en 13 juli 2011 niet tot een ander oordeel leiden. Beide uitspraken zien op de inbreng van een onderneming in een vennootschap. Daarbij gaat het om een afgescheiden vermogen, bestaande uit het geheel van activa en passiva van de onderneming, dat overgaat naar de vennootschap. Hierbij wijzigt alleen de rechtsvorm waarin de onderneming wordt gedreven. In die gevallen wordt actieve risicoaanvaarding niet tegengeworpen aan de vennootschap bij wie de onderneming wordt ingebracht.
Anders dan de besliscommissie heeft betoogd, leidt de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3736 evenmin tot een ander oordeel. In dat geval heeft een stichting onroerend goed aangekocht in een periode dat de aanleg van de Westrandweg in Amsterdam niet voorzienbaar was. Aan de stichting werd risicoaanvaarding tegengeworpen, omdat controle en belang bij de stichting lag bij de twee personen die het onroerend goed in de stichting hadden ingebracht en bij wie actieve risicoaanvaarding aanwezig was ten tijde van de aankoop van het onroerend goed. De stichting was in zoverre te vereenzelvigen met haar oprichters, tevens bestuurders en certificaathouders, en daarom viel risicoaanvaarding in zoverre aan de stichting toe te rekenen.
Het betoog faalt.
6. Voor zover de besliscommissie betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat wat betreft de silo er ook overigens geen grond is om de schade te vergoeden, is het volgende van belang.
6.1. Onder het bestemmingsplan "Halfweg West 1976" was het perceel waarop de silo staat bestemd voor handel en nijverheid, waaronder begrepen detailhandel voor specifieke goederen alsmede niet-zelfstandige kantoren.
Bij besluit van 27 mei 2002 heeft het college een bouwvergunning verleend voor het maken van kantoren in de silo. Zelfstandige kantoren waren op grond van de voorschriften van het bestemmingsplan niet toegestaan. Niet-zelfstandige kantoren mochten wel.
Op grond van artikel 2.2.1, derde lid, van het Lib 2003 zijn gebouwen niet toegestaan, behoudens bestaand gebruik. Daarvan is sprake als het gebouw rechtmatig aanwezig is en wordt gebruikt overeenkomstig de bestemming. Een verklaring van geen bezwaar voor nieuwbouw is onder voorwaarden mogelijk, waaronder een relatie met Schiphol.
Op 8 december 2009 is aan Sugar City een bouwvergunning onder vrijstelling verleend voor de verbouw van de silo tot een zelfstandig kantoorgebouw. Dit is mogelijk gemaakt door een partiële herziening van het bestemmingsplan "Halfweg west 2008" bij besluit van 29 mei 2012, waardoor zelfstandige kantoren op het perceel zijn toegestaan.
6.2. Vast staat dat de door Sugar City gestelde waardevermindering van de silo als gevolg van uit het Lib 2003 voortvloeiende beperkingen niet voor vergoeding in aanmerking komt. Met het besluit van 29 mei 2012 is de gestelde waardevermindering immers komen te vervallen en is de schade, voor zover deze zich zou hebben voorgedaan, voldoende anderszins verzekerd. Daarbij is van belang dat Sugar City in de tussenliggende periode de silo niet te koop heeft aangeboden. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ9072.
6.3. Ter zitting bij de rechtbank heeft Sugar City gesteld dat zij schade heeft geleden, omdat zij de silo niet op de door haar gewenste wijze heeft kunnen exploiteren als gevolg van de beperking van de gebruiksmogelijkheden in het Lib 2003. In het advies dat ten grondslag ligt aan het besluit van 15 december 2014 is ingegaan op de door Sugar City in de aanvraag gestelde waardedaling van de silo als gevolg van de verminderde gebruiksmogelijkheden. In dit verband is gesteld dat de bijzondere vorm van de silo met zich brengt dat een gecombineerde functie voor opslag en niet-zelfstandige kantoren niet aannemelijk is. De rechtbank heeft dit onvoldoende geacht voor het oordeel dat op deze grond bij voorbaat is uitgesloten dat Sugar City de door haar gestelde schade als gevolg van verminderde exploitatiemogelijkheden heeft geleden. Daarbij heeft de rechtbank gewezen op de bij besluit van 27 mei 2002 verleende bouwvergunning. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat partijen verdeeld zijn over de vraag of Sugar City de verleende bouwvergunning krachtens het overgangsrecht behorend bij het bestemmingsplan Halfweg west 1976 nog heeft mogen benutten en de silo overeenkomstig dat bestemmingsplan heeft mogen gebruiken. Sugar City betoogt in dit verband aan te kunnen tonen dat de silo op grond van de in 2002 verleende vergunning is verbouwd voor bedrijfsruimten en bijbehorende kantoren, maar dat de silo niet in gebruik mocht worden genomen op last van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude en de minister van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieu. Onder deze omstandigheden, waarbij mede van belang is dat de bezwaarfase is overgeslagen, dient de besliscommissie in haar besluitvorming de vraag te betrekken in hoeverre Sugar City schade heeft geleden als gevolg van de mogelijk beperktere gebruiksmogelijkheden van de silo gedurende een periode van zes jaar.
7. De slotsom is dat het hoger beroep van de besliscommissie ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De besliscommissie dient opnieuw een beslissing te nemen op de aanvragen van Sugar City.
8. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
9. De besliscommissie dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Sugar City Investments B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. G. Snijders en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Planken
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016
299.