Uitspraak 200105535/1


Volledige tekst

200105535/1.
Datum uitspraak: 5 juni 2002.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 27 september 2001 in het geding tussen:

appellante

en

burgemeester en wethouders van Simpelveld.

1. Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2000 hebben burgemeester en wethouders van Simpelveld (hierna: burgemeester en wethouders) het verzoek van appellante om toekenning van een gereserveerde invalidenparkeerplaats tegenover haar woning aan de overzijde van de [locatie], afgewezen.

Bij besluit van 10 augustus 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 17 mei 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen en waarvan burgemeester en wethouders zijn afgeweken, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 27 september 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, ingekomen bij de Raad van State op 8 november 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 december 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief verzonden op 1 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.W.J. Schoonbrood, advokaat te Heerlen en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door P. Vijgen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het verzoek van appellante om toekenning van een gereserveerde parkeerplaats is afgewezen op de grond dat de parkeerdruk ter plaatse niet van dien aard is dat deze aanleiding kan zijn het verzoek van appellante te honoreren. Voorts zijn volgens burgemeester en wethouders aan beide zijden van de [locatie] mogelijkheden voor appellante om continue te parkeren. De noodzaak van een aanvullend medisch onderzoek achten burgemeester en wethouders niet aanwezig aangezien appellante over een invalidenparkeerkaart beschikt en de daaraan ten grondslag gelegde medische indicatie een vaststaand gegeven is voor de beoordeling van de gevraagde parkeerplaats.

2.2. Burgemeester en wethouders hebben met betrekking tot aanvragen om toekenning van gereserveerde invalidenparkeerplaatsen bij besluit van 20 december 1999 onder meer de beleidsregel vastgesteld dat, indien niet wordt voldaan aan de eis dat de parkeerdruk van dien aard is dat in de directe omgeving van de woning van de aanvrager op vijftig meter afstand of minder, geen dan wel geen geregeld vrije parkeerplaatsen beschikbaar zijn, hetgeen ter beoordeling staat van de gemeentelijke sector Civiel- en Cultuurrtechniek, een dergelijke aanvraag dient te worden afgewezen. Anders dan appellante meent, zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze beleidsregel onredelijk is.

2.3. Appellante betoogt dat ten onrechte niet een (nieuw) medisch onderzoek is verricht, nu zij ten behoeve van het bezwaarschrift twee medische verklaringen heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij ernstige gezondheidsklachten heeft. Ter ondersteuning hiervan legt zij een verklaring van de behandelend longarts van 10 januari 2001 over. Voorts betoogt appellante dat burgemeester en wethouders niet hebben onderzocht en evenmin hebben gemotiveerd waarom in haar geval niet een uitzondering op het beleid kon worden gemaakt.

2.4. Het betoog slaagt niet.

De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat de parkeerplaatsen die zich vlakbij de woning van appellante bevinden in de [locatie] waarin geen parkeerverboden gelden, op bepaalde tijden steeds of geregeld bezet zijn.

De verklaring van de longarts van 10 januari 2001 konden burgemeester en wethouders bij het nemen van hun besluit van 10 augustus 2000 niet kennen, zodat reeds daarom met die verklaring voor de beoordeling van dit geschil geen rekening kan worden gehouden. Overigens zijn de medische beperkingen van appellante niet in geschil.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet valt in te zien welke toegevoegde waarde de door appellante gewenste parkeervoorziening voor haar heeft ten opzichte van de thans voor haar beschikbare parkeermogelijkheden pal vóór of tegenover haar woning of in de onmiddellijke nabijheid ervan.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.

w.g. Van der Does w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2002.

221.