Uitspraak 201507908/1/A2


Volledige tekst

201507908/1/A2.
Datum uitspraak: 18 mei 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Ammerzoden, gemeente Maasdriel,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 september 2015 in zaak nr. 15/2629 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel.

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2014 heeft het college aan [appellante] een tegemoetkoming in planschade toegekend van € 5.600,00.

Bij besluit van 2 april 2015 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 september 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2016, waar [appellante], bijgestaan door haar [echtgenoot] en haar [zoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.G.W. van der Hoff en mr. J.J.W.G. van den Oetelaar, beiden werkzaam voor de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellante] is eigenaar van het perceel met woning aan de [locatie] te Ammerzoden. Zij heeft het college in augustus 2013 op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) verzocht om een tegemoetkoming in planschade die zij lijdt door een besluit van het college van 28 april 2009. Bij dat besluit heeft het college met toepassing van het destijds geldende artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening aan (de rechtsvoorganger van) Woonstichting De Kernen (hierna: de Woonstichting) vrijstelling verleend voor het oprichten van 22 woningen (18 appartementen en 4 eengezinswoningen) aan ’t Zwin. Daarvan zijn 9 appartementen voorzien tegenover de woning van [appellante]. Ter beoordeling van het verzoek om planschade heeft het college de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) ingeschakeld. De SAOZ heeft in juni 2014 advies uitgebracht en komt tot de conclusie dat de waardedaling van de onroerende zaak van [appellante] € 16.000,00 bedraagt. Daarvan dient een bedrag van € 10.400,00 als normaal maatschappelijk risico te worden afgetrokken, zodat een tegemoetkoming resteert van € 5.600,00. Het college heeft dit advies gevolgd en bij het besluit van 30 september 2014 een tegemoetkoming toegekend van € 5.600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van ontvangst van de aanvraag tot de dag der betaling. Bij het besluit op bezwaar van 2 april 2015 is dit bedrag gehandhaafd.

2. [appellante] kan zich er niet mee verenigen dat de rechtbank haar beroep ongegrond heeft verklaard. Zij vindt de uitspraak van de rechtbank ongemotiveerd. De rechtbank heeft volgens haar miskend dat het besluit op bezwaar is gebaseerd op een advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie dat in strijd met de algemene beginselen van bestuur en niet onafhankelijk tot stand is gekomen. Het college is zelf niet onafhankelijk en volstaat ten onrechte met integrale overname van een advies van een niet-onafhankelijke commissie die weer volstaat met een integrale overname van het rapport van een niet-onafhankelijke deskundige, namelijk de SAOZ, ten behoeve van een niet-onafhankelijke projectontwikkelaar, namelijk de Woonstichting, aldus [appellante].

3. Het schadeveroorzakende besluit is het vrijstellingsbesluit van 28 april 2009. Dat besluit is in deze procedure een gegeven. De achtergrond en totstandkoming van dat besluit is in deze planschadeprocedure niet van belang. Omdat de vrijstelling is verleend aan de Woonstichting en het college met de Woonstichting een planschadeovereenkomst heeft gesloten waardoor zij eventuele planschade voor haar rekening neemt, is de Woonstichting door het college terecht met toepassing van artikel 6.4a van de Wro aangemerkt als belanghebbende bij het besluit op de aanvraag van [appellante] om tegemoetkoming in planschade. Om die reden is de Woonstichting ook als derde-belanghebbende bij de behandeling van het beroep en het hoger beroep betrokken. Een situatie van misbruik van procesrecht, als door [appellante] gesteld, doet zich niet voor.

Hetgeen [appellante] in beroep had aangevoerd en in hoger beroep heeft herhaald biedt voorts geen grond voor het oordeel dat de voorzitter van de bezwaarschriftencommissie een zodanige achtergrond heeft dan wel dat hij en de leden van die commissie zich zodanig hebben opgesteld dat die commissie niet meer als onafhankelijk of onpartijdig kan worden aangemerkt.

4. Volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:56) mag een bestuursorgaan, indien uit een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de SAOZ is te beschouwen als een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade en dat het college in beginsel dan ook op een door de SAOZ uitgebracht advies mag afgaan. Dat de SAOZ alleen in opdracht en ten behoeve van gemeenten en andere overheden werkt en niet door een burger kan worden ingeschakeld, betekent, anders dan [appellante] heeft gesteld, op zichzelf niet dat de SAOZ niet onafhankelijk is. [appellante] heeft geen gronden aangevoerd die leiden tot het oordeel dat in dit geval het advies van de SAOZ onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins zodanige gebreken kleven dat het college het advies niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Met name is niet gebleken dat de door de SAOZ ingeschakelde taxateur niet deskundig is. De door [appellante] reeds als reactie op het concept-advies van de SAOZ ingebrachte taxatie van 22 april 2014 van Van de Wetering Vastgoed, die uitkomt op een waardedaling van € 77.500,00, heeft het college terecht onvoldoende geacht om van het advies van de SAOZ af te wijken nu deze taxatie niet is gebaseerd op een planologische vergelijking. De SAOZ heeft voorts in haar advies voldoende inzicht gegeven in de feiten en omstandigheden die ten grondslag zijn gelegd aan de waardebepaling en de gedachtegang die hierbij is gevolgd. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien voor inschakeling van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak dan wel voor het geven van een opdracht aan het college om een nieuwe taxatie te laten verrichten.

5. Het betoog faalt. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.

w.g. Verheij w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016

18.