Uitspraak 200105729/1


Volledige tekst

200105729/1.
Datum uitspraak: 5 juni 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Pametex B.V.", gevestigd te Den Haag,
appellante,

en

gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2001 hebben verweerders de door appellante gemaakte bezwaren tegen een aantal besluiten niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 16 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 december 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 28 februari 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2002, waar verweerders, vertegenwoordigd door mr. drs. M.A.P.J.J. Lousberg, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht kan het bezwaar of beroep, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

2.2. Ten behoeve van de beslissing op de bezwaren is door verweerders een adviescommissie in de zin van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht ingesteld. Appellante betoogt dat de secretaris van deze commissie niet mocht meedelen dat verder uitstel voor het motiveren van de bezwaren van appellante niet zou worden verleend.

2.2.1. De door appellante ingediende bezwaarschriften bevatten, in strijd met artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht, niet de gronden daarvan. Op grond van artikel 6:6 van deze wet mochten deze bezwaarschriften niet-ontvankelijk worden verklaard mits appellante éénmaal in de gelegenheid is gesteld om dit verzuim te herstellen. Uit de stukken is gebleken dat appellante meerdere malen in de gelegenheid is gesteld het verzuim te herstellen. Verweerders waren daarom bevoegd de bezwaren niet-ontvankelijk te verklaren. De vraag of de secretaris van de commissie al dan niet mocht meedelen dat verder uitstel niet zou worden gegeven, kan daarom in het midden blijven.

Deze beroepsgrond treft derhalve geen doel.

2.3. Appellante betoogt verder dat de gang van zaken met betrekking tot de behandeling van haar bezwaarschriften en verzoeken om uitstel dermate verwarrend is geweest, dat bij haar de indruk was gewekt dat de motivering in ieder geval nog tot 13 september 2001 kon worden ingediend.

2.3.1. Bij brief van 20 juli 2001 is, naar aanleiding van een verzoek van appellante om verder uitstel, meegedeeld dat appellante uiterlijk 1 september 2001 haar verzuim diende te herstellen. Bij deze brief is appellante tevens geïnformeerd over de hoorzitting die op 13 september 2001 zou plaatsvinden. Appellante is dan ook duidelijk meegedeeld tot wanneer zij in de gelegenheid werd gesteld om het verzuim te herstellen. Deze beroepsgrond treft derhalve geen doel. Overigens heeft appellante ook na 1 september 2001 geen aanleiding gezien het verzuim te herstellen.

2.4. Ook overigens vindt de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders de bezwaren van appellante niet in redelijkheid niet-ontvankelijk hebben kunnen verklaren. Het beroep is ongegrond.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van der Zijpp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2002

262-415.