Uitspraak 201504842/1/A1


Volledige tekst

201504842/1/A1.
Datum uitspraak: 11 mei 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], [appellant B] en de vereniging Vereniging van Eigenaren [locatie 2] en [locatie 3] (hierna: de VvE), wonend onderscheidenlijk gevestigd te Utrecht,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 12 mei 2015 in zaken nrs. 14/6623 en 15/1101 in het geding tussen:

[appellant A], [appellant B] en de VvE

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 18 september 2014 heeft het college aan [belanghebbende A] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en het in afwijking van het bestemmingsplan gebruiken van gronden voor het realiseren van een dakterras aan de achterzijde van de woning aan de [locatie 1] te Utrecht.

Bij besluit van 28 januari 2015 heeft het college het door [appellant A], [appellant B] en de VvE daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 mei 2015 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant A], [appellant B] en de VvE daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant A], [appellant B] en de VvE hoger beroep ingesteld.

[belanghebbende A] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2016, waar [appellant A], bijgestaan door mr. R.A. van Seumeren, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.P. de Keijzer, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende A], vergezeld door [belanghebbende B] en bijgestaan door mr. M.R. Plug, advocaat te Delft, als partij gehoord.

Overwegingen

1. De omgevingsvergunning is verleend voor een dakterras en (daaromheen) een balustrade op de aanbouw aan de achterzijde van de woning van [belanghebbende A] aan de [locatie 1]. Omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, tevens voor het afwijken van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning verleend.

[appellant A] en [appellant B] zijn eigenaar van de aanpandige woning aan de [locatie 3].

2. Het geschil spitst zich toe op de vraag of een evidente privaatrechtelijke belemmering in de weg stond aan het verlenen van de omgevingsvergunning. [appellant A], [appellant B] en de VvE betogen dat dit het geval is en voeren daartoe in de kern aan dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het dakterras is voorzien op minder dan twee meter van de grenslijn met hun erf en daarop uitzicht geeft, terwijl zij daarvoor geen toestemming hebben gegeven. Volgens [appellant A], [appellant B] en de VvE is vanaf het dakterras rechtstreeks zicht op het aangrenzende dak ten aanzien waarvan de VvE rechthebbende is en waartoe [appellant A] en [appellant B] toegang hebben. Verder kan volgens [appellant A] en [appellant B] vanaf het dakterras rechtstreeks in hun woning worden gekeken.

2.1. Ingevolge artikel 5:50, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek is het, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.

2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, in onder meer de uitspraak van 27 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3447, is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.

2.3. Niet in geschil is dat vanaf het dakterras zicht is op het naastgelegen dak, zicht in de aanpandige woning van [appellant A] en [appellant B] en dat het dakterras is voorzien binnen twee meter van de grenslijn van het erf.

[appellant A], [appellant B] en [belanghebbende A] hebben op 14 augustus 2014 een overeenkomst gesloten waarin onder meer is opgenomen dat [appellant A] en [appellant B] onder nader aangegeven voorwaarden akkoord gaan met het realiseren van het dakterras. Niet in geschil is dat [appellant A] en [appellant B] de overeenkomst bij brief van 16 september 2014 buitengerechtelijk hebben ontbonden en dat deze ontbinding door [belanghebbende A] is betwist. Tussen [appellant A] en [appellant B] en [belanghebbende A] bestaat derhalve discussie over de rechtsgeldigheid van de overeenkomst. Voorts bestaat discussie tussen [belanghebbende A] en de VvE over de vraag of de door [appellant A] bij de overeenkomst gegeven toestemming voor het dakterras, voor zover nodig, moet worden geacht ook namens de VvE te zijn gegeven. In dit verband heeft [belanghebbende A] erop gewezen dat [appellant A] bestuurder is van de VvE en zelfstandig bevoegd is de VvE te vertegenwoordigen, terwijl [appellant A] zich op het standpunt heeft gesteld dat hij niet ook namens de VvE toestemming heeft gegeven.

Reeds de omstandigheid dat discussie bestaat over de rechtsgeldigheid van de overeenkomst van 14 augustus 2014 en over de vraag of [appellant A] ook namens de VvE toestemming heeft gegeven, maakt naar het oordeel van de Afdeling dat geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die in de weg stond aan het verlenen van de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.

Het betoog faalt.

3. [appellant A], [appellant B] en de VvE betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college in strijd met het zorgvuldigheids-, vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, omdat tijdens de behandeling van de aanvraag is medegedeeld dat alleen dan tot vergunningverlening zou worden overgaan indien de buren met het dakterras zouden instemmen. Nu [appellant A] en [appellant B] hun toestemming hangende bezwaar hadden ingetrokken, had het college de omgevingsvergunning in bezwaar alsnog moeten weigeren, aldus [appellant A], [appellant B] en de VvE.

3.1. Gebleken is dat het college bij aanvragen om omgevingsvergunning als de onderhavige om toestemmingsverklaringen van buren vraagt. Deze praktijk moet worden begrepen in het licht van het onder 2.2 en 2.3 besproken leerstuk van de evidente privaatrechtelijke belemmering. Het college wil, zo begrijpt de Afdeling, voorkomen dat een discussie ontstaat over privaatrechtelijke belemmeringen. Niet gebleken is dat het college het beleid hanteert dat het enkele ontbreken van een toestemmingsverklaring, los van voornoemd leerstuk, reden is om een omgevingsvergunning te weigeren, nog daargelaten de vraag of dergelijk beleid de rechterlijke toets zou kunnen doorstaan. Nu, zoals hiervoor is overwogen, in dit geval geen sprake was van een evidente privaatrechtelijke belemmering, heeft het college in de omstandigheid dat [appellant A] en [appellant B] hangende bezwaar hebben aangegeven hun toestemming in te trekken, terecht geen aanleiding gezien om de omgevingsvergunning daarom alsnog te weigeren.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2016

462-784.