Uitspraak 201500964/3/R6


Volledige tekst

201500964/3/R6.
Datum uitspraak: 11 mei 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Goedereede, gemeente Goeree-Overflakkee,

en

de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2014, kenmerk Z-13-07322/3849, heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuwe Oostdijk fase 1 Goedereede" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer [appellanten] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Estate Invest Middelharnis II B.V. (hierna: Estate Invest) heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Estate Invest heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2015, waar [appellanten] en de raad, vertegenwoordigd door ing. M.P. Hoogmoed, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord Estate Invest, vertegenwoordigd door mr. M. Visser en L. Boone.

Bij uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak van 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2832, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin geconstateerde gebrek in het besluit van 18 december 2014 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

De raad heeft bij brief van 30 oktober 2015 te kennen gegeven op welke wijze hij het gebrek dat in de tussenuitspraak is geconstateerd heeft hersteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [appellanten] een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek is hersteld.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 31 maart 2016, waar [appellanten] en de raad, vertegenwoordigd door ing. M.P. Hoogmoed, werkzaam bij de gemeente, en J. Kraaijeveld, werkzaam bij Kuiper Compagnons, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord Estate Invest, vertegenwoordigd door D.D.H. van Es.

Overwegingen

Tussenuitspraak

1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de raad bij het berekenen van de geluidbelasting van het wegverkeer op de Hoofddijk ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de aanwezigheid van bijgebouwen tussen de woningen
aan de Altena en de Hoofddijk die volgens het bestemmingsplan "Stad Goedereede en dorpsgebied Ouddorp 2012" voor ondergeschikte woondoeleinden gebruikt mogen worden. De raad is bij de berekening van de geluidbelasting aangesloten bij de methoden die voortvloeien uit de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) en het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en daarom had bij die berekening uitgegaan moeten worden van het begrip "woning" uit artikel 1 van de Wgh: gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van het bestemmingsplan. De Afdeling heeft geoordeeld dat het bestreden besluit gelet op dit gebrek genomen is in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De Afdeling heeft de raad opgedragen om het gebrek te herstellen. De raad diende daartoe met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 5.3 van de tussenuitspraak alsnog te onderzoeken of ter plaatse van de bestaande gebouwen waar bewoning is toegestaan op de percelen van [appellanten] een aanvaardbaar woon- en leefklimaat vanwege de toename van het verkeer op de Hoofddijk aanwezig is en zo nodig het plan aan te passen of een nieuw besluit te nemen. De Afdeling heeft daartoe een termijn gesteld van 16 weken na verzending van de tussenuitspraak.

Nadere motivering

2. In de brief van 30 oktober 2015 heeft de raad medegedeeld dat de plantoelichting en het daarbij behorende akoestisch onderzoek naar aanleiding van de tussenuitspraak op 15 oktober 2015 gewijzigd zijn. In paragraaf 7.4.2 van de plantoelichting is vermeld dat aanvullend akoestisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai" van Kuiper Compagnons van 14 september 2015 (hierna: aanvullend akoestisch onderzoek). Uit het aanvullend akoestisch onderzoek is naar voren gekomen dat ter plaatse van twee bijgebouwen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden tot maximaal 50 dB. [appellant A] woont op het perceel [locatie 2]. De raad stelt zich op het standpunt dat ook met deze geluidbelasting een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd is. De raad betrekt hierbij dat de bijgebouwen feitelijk worden gebruikt als schuur of hobbyruimte en dat ter plaatse van de gevels van de woningen wel aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voldaan. De raad acht het nemen van geluidreducerende maatregelen, zoals het aanbrengen van een stiller wegdek of het plaatsen van een geluidscherm, niet noodzakelijk.

Zienswijze

3. [appellanten] hebben over de nadere motivering van de raad een zienswijze naar voren gebracht.

[appellanten] betogen dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van hun woonpercelen niet gewaarborgd is. Zij voeren hiertoe aan dat de geluidbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor hun woningen en tuinen is volgens [appellanten] ten onrechte een andere maatstaf gehanteerd dan bij de nieuwe woningen in het plangebied als het gaat om de vraag bij welke geluidbelasting nog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Volgens [appellanten] zijn de bijgebouwen bij de gemaakte afweging ten onrechte niet als woningen beschouwd. Verder voeren zij aan dat ten onrechte niet de toename van de geluidbelasting ten opzichte van de bestaande situatie en de ligging van hun woonpercelen in een rustige woonwijk bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat zijn betrokken.

[appellanten] betogen daarnaast dat het aanvullende akoestisch onderzoek gebrekkig is. Volgens [appellanten] is ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de geluidbelasting op de gebouwen op het perceel [locatie 3]. Verder voeren zij aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de cumulatie van geluid vanwege het verkeer op de Altena.

[appellanten] wijzen verder op het eerder aangedragen alternatief, waar de raad niet op is ingegaan.

Beoordeling

4. Over het betoog dat het aanvullend akoestisch onderzoek gebrekkig is overweegt de Afdeling het volgende.

4.1. In het aanvullend akoestisch onderzoek is vermeld dat de bestaande situatie in beeld is gebracht en dat hieruit naar voren is gekomen dat op de percelen [locatie 4], [locatie 5], [locatie 1] en [locatie 2] vrijstaande bijgebouwen aanwezig zijn. Aan de hand van een nadere notitie van Kuiper Compagnons van maart 2016 (hierna: de notitie) heeft de raad toegelicht dat naar de geluidbelasting ter plaatse van de gebouwen op het perceel [locatie 3] geen onderzoek is verricht, omdat uit het aanvullend akoestisch onderzoek kan worden afgeleid dat op gebouwen op dit perceel geen geluidbelasting hoger dan 48 dB kan worden verwacht, mede gelet op de lagere ligging van de Hoofddijk ter plaatse van dat perceel en de afschermende werking van het dijklichaam. Uit het aanvullend akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting afneemt naarmate de woningen en bijgebouwen aan de Altena op een grotere afstand van het plangebied zijn gesitueerd. Zo bedraagt de geluidbelasting op de bijgebouwen op de percelen [locatie 2] en [locatie 1] 50 dB, op het bijgebouw op het perceel [locatie 5] 48 dB en is een geluidbelasting van 47 dB berekend op het bijgebouw op het perceel [locatie 4]. Gelet hierop heeft de raad ervan kunnen uitgaan dat de geluidbelasting op de gebouwen op het perceel [locatie 3] lager is dan de geluidbelasting op bebouwing op de naastgelegen percelen en behoefde hierop niet uitdrukkelijk te worden ingegaan in het aanvullend akoestisch onderzoek.

4.2. Verder is in het aanvullend akoestisch onderzoek vermeld dat de verkeersgegevens op basis waarvan dat akoestisch onderzoek is verricht zijn afgeleid uit het verkeerskundig onderzoek van Goudappel Coffeng. Hieruit blijkt dat de verkeersintensiteit op de Hoofddijk na realisatie van het plan zal toenemen, omdat het plan uitgaat van een eenzijdige ontsluiting op de Hoofddijk. Het verkeer dat de nieuwe woonwijk genereert verlaat volgens het verkeersonderzoek het dorp via de Hoofddijk en de Hoofdpoortstraat. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat uit het verkeerskundig onderzoek blijkt dat het plan geen gevolgen zal hebben voor de verkeersintensiteit op de Altena, omdat niet verwacht wordt dat automobilisten voor deze door een woonwijk gaande route zullen kiezen. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. De raad heeft de geluidbelasting vanwege het verkeer op de Altena dan ook in redelijkheid buiten beschouwing kunnen laten bij het aanvullend akoestisch onderzoek. Overigens is in de notitie wel vermeld dat de geluidbelasting vanwege het verkeer op de Altena maximaal 45 dB bedraagt.

4.3. Voorts voeren [appellanten] aan dat het akoestisch onderzoek gebrekkig is, omdat bij de daaraan ten grondslag gelegde verkeerstellingen is uitgegaan van een verkeerd wegdeel, bij de berekeningen ten onrechte deels van een zachte bodem is uitgegaan en ten onrechte geen optrekcorrectie vanwege een verkeersdrempel is toegepast. Hiermee hebben [appellanten] hun beroepsgronden uitgebreid met nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgronden. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan in het licht van de goede procesorde niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat hetgeen [appellanten] in dit opzicht aanvoeren, buiten inhoudelijke bespreking blijft.

4.4. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling gelet op hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen geen aanleiding voor het oordeel dat het aanvullend akoestisch onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad zich hierop bij het geven van de nadere motivering niet heeft mogen baseren. Het betoog faalt.

5. Over het betoog dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van hun woonpercelen niet gewaarborgd is, overweegt de Afdeling als volgt.

5.1. Voorop staat dat de raad in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet vaststellen of na realisatie van het plan sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de bestaande gebouwen waar bewoning planologisch is toegestaan op de percelen van [appellanten]. In het aanvullend akoestisch onderzoek is de geluidbelasting op die gebouwen berekend.

5.2. Over de door [appellanten] gemaakte vergelijking met de afweging die de raad heeft gemaakt voor het woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen in het plangebied wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat voor de nieuwe en de bestaande woningen op dezelfde wijze is beoordeeld of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd is. Zowel bij de nieuwe woningen, als bij de bestaande woningen aan de Altena, is volgens de raad sprake van een geluidluwe gevel. Dit hebben [appellanten] niet gemotiveerd weersproken. In hetgeen is aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat voor beide situaties eenzelfde afweging is gemaakt. Voor zover een beroep is gedaan op het gelijkheidsbeginsel, faalt dit.

5.3. Dat de in artikel 82, eerste lid, van de Wgh genoemde voorkeursgrenswaarde van 48 dB ter plaatse van twee bijgebouwen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] zal worden overschreden tot maximaal 50 dB, maakt, anders dan [appellanten] betogen, niet reeds dat de raad in het kader van een goede ruimtelijke ordening had moeten concluderen dat van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat geen sprake is. Aan de hand van de notitie en ter zitting heeft de raad toegelicht dat naar zijn oordeel wel sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, omdat de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde gering is, die overschrijding zich ter plaatse van twee bijgebouwen voordoet en niet ter plaatse van een hoofdgebouw, en de geluidbelasting ten opzichte van de bestaande situatie slechts met maximaal 3 dB toeneemt. Verder heeft de raad beoordeeld of in het licht van die beperkte overschrijding van de voorkeursgrenswaarde desondanks maatregelen getroffen moeten worden om de geluidbelasting te beperken. Hierbij is gedacht aan het aanbrengen van een stiller wegdek of het plaatsen van een geluidscherm. De raad is tot de conclusie gekomen dat dergelijke maatregelen niet doelmatig zijn, omdat dit te grote investeringen vergt in verhouding tot de gevolgen van de te verwachten geluidbelasting voor het woon- en leefklimaat.

Gelet op de geringe overschrijding van de voorkeursgrenswaarde tot maximaal 50 dB, nu de overschrijding zich niet voordoet op alle gebouwen die voor bewoning gebruikt kunnen worden op de percelen aan de Altena, maar slechts ter plaatse van twee van die gebouwen, en nu de geluidbelasting in de bestaande situatie reeds 47 dB bedraagt, heeft de raad de geluidbelasting vanwege het wegverkeer ter plaatse van de percelen van [appellanten] naar het oordeel van de Afdeling bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten. De raad heeft hierbij naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen concluderen dat geluidreducerende maatregelen in dit geval niet doelmatig zijn en heeft - na afweging van de betrokken belangen - in redelijkheid kunnen besluiten hiervan af te zien. Het betoog faalt.

6. Voor zover [appellanten] voorts betogen dat de raad vanwege de geluidbelasting op hun woningen in de ontsluiting van het plangebied had moeten voorzien door een nieuwe weg aan te leggen ten westen van en onderaan de bestaande Hoofddijk, overweegt de Afdeling dat de raad in redelijkheid van dit voorgestelde alternatief heeft kunnen afzien. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de raad, zoals hiervoor is overwogen, de geluidbelasting in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten en zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de kosten die gepaard zouden gaan met de aanleg van een dergelijke weg te hoog zijn. Het betoog faalt.

7. [appellanten] verwijzen in de zienswijze daarnaast naar beroepsgronden waarover in de tussenuitspraak al een oordeel is gegeven. Dit betreft gronden over de geschiktheid van de Hoofddijk als ontsluitingsweg vanwege de breedte van deze weg. Voor zover [appellanten] zich keren tegen overwegingen van de tussenuitspraak, overweegt de Afdeling dat zij behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan.

Conclusie

8. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

9. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb geheel in stand te laten, nu de raad gelet op het aanvullend akoestisch onderzoek heeft kunnen concluderen dat ter plaatse van de bestaande gebouwen waar bewoning is toegestaan op de percelen van [appellanten] sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat vanwege de toename van het verkeer op de Hoofddijk.

10. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee van 18 december 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nieuwe Oostdijk fase 1 Goedereede" met kenmerk Z-13-07322/3849;

III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Poppelaars, griffier.

w.g. Hoekstra w.g. Poppelaars
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2016

780.