Uitspraak 201500964/1/R6


Volledige tekst

201500964/1/R6.
Datum uitspraak: 9 september 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], wonend te Goedereede, gemeente Goeree-Overflakkee,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Goedereede, gemeente Goeree-Overflakkee,

en

de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2014, kenmerk Z-13-07322/3849, heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuwe Oostdijk fase 1 Goedereede" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en [appellanten sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Estate Invest Middelharnis II B.V. (hierna: Estate Invest) heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Estate Invest heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2015, waar [appellanten sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door ing. M.P. Hoogmoed, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord Estate Invest, vertegenwoordigd door mr. M. Visser en L. Boone.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3. Het plan voorziet in de realisatie van een woonwijk van 75 woningen en de daarbij behorende infrastructuur ten noordoosten van Goedereede. Het plan maakt de eerste fase van de ontwikkeling "De Nieuwe Oostdijk" mogelijk. [appellante sub 1], [appellanten sub 2] kunnen zich als omwonenden van het plangebied niet met het plan verenigen.

Het beroep van [appellante sub 1]

4. [appellante sub 1] woont ten zuiden van het plangebied. [appellante sub 1] voert aan dat het plan leidt tot aantasting van het uitzicht op het landelijke gebied, terwijl bij de aankoop van haar woning in 2007 door de voormalige gemeente Goedereede is medegedeeld dat geen toestemming gegeven zou worden voor bebouwing van de polder. [appellante sub 1] voert verder aan dat het plan zal leiden tot waardevermindering van haar woning, als gevolg van onder meer het verlies van uitzicht en de toename van verkeers- en geluidoverlast.

4.1. Niet in geschil is dat de afstand tussen de woning van [appellante sub 1] en de gronden met de bestemming "Woongebied" ongeveer 25 meter bedraagt. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder j, van de planregels zijn de voor "Woongebied" en "ontsluiting" aangewezen gronden, die zich op een afstand van ongeveer 40 meter van de woning van [appellante sub 1] bevinden, bestemd voor de hoofdontsluiting van de wijk.

Over het betoog van [appellante sub 1] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad is toegezegd dat in het plangebied geen bebouwing zou worden toegestaan. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.

Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat er geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die met de verwezenlijking van het plan zijn gemoeid dan aan de belangen van [appellante sub 1] bij het behoud van haar uitzicht. Het betoog faalt.

4.2. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellante sub 1] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Het betoog faalt.

Het beroep van [appellanten sub 2]

5. [appellanten sub 2] wonen ten zuiden van het plangebied. Hun achtertuinen bevinden zich nabij de Hoofddijk, de weg waarvan het verkeer van en naar de nieuwe woonwijk gebruik zal maken. Zij vrezen dat daardoor een toename van geluidhinder op hun percelen zal optreden en dat de verkeersveiligheid niet kan worden gewaarborgd.

[appellanten sub 2] betogen dat het plan niet voorziet in een goede ontsluiting van het plangebied en dat het plan ten onrechte geen tweede ontsluitingsweg richting de Vissersweg mogelijk maakt.

[appellanten sub 2] voeren aan dat de beoogde ontsluitingsroute via de Hoofddijk vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid ongeschikt is. De door de raad beoogde verbreding van de Hoofddijk is volgens hen planologisch niet mogelijk.

Zij voeren verder aan dat een ontsluiting van de te realiseren woonwijk via de Hoofddijk leidt tot onevenredige hinder op hun percelen aan de Altena. [appellanten sub 2] stellen dat in het akoestisch onderzoek van onjuiste waarneempunten is uitgegaan, zodat uit dit onderzoek niet kan worden afgeleid dat aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. [appellanten sub 2] stellen dat de raad voor een alternatieve ontsluiting ten westen van de Hoofddijk had moeten kiezen.

5.1. De raad stelt dat de ontsluiting via de Hoofddijk aan de CROW-normen voldoet waardoor een ontsluiting via de Vissersweg niet nodig is en dat de verbreding van de Hoofddijk planologisch mogelijk is. De raad stelt voorts dat het akoestisch onderzoek conform de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) en het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 heeft plaatsgevonden en dat hieruit blijkt dat de geluidbelasting op de woningen aan de Altena onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijft. De raad ziet gelet daarop en gelet op de daarmee gepaard gaande kosten geen aanleiding om de weg te verleggen naar de onderzijde van de Hoofddijk.

5.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder j, van de planregels dient de hoofdontsluiting van de wijk plaats te vinden ter plaatse van de gronden met de aanduiding "ontsluiting". Die aanduiding is toegekend aan gronden in het zuidwestelijk deel van het plangebied, welke gronden grenzen aan de Hoofddijk en de Blienkerd.

5.2.1. In paragraaf 2.2.3 van de plantoelichting is vermeld dat de nieuwe woonwijk ontsloten zal worden via een hoofdontsluitingsweg die aantakt op de Hoofddijk. In de plantoelichting is verwezen naar het verkeerskundig onderzoek van Goudappel Coffeng, dat heeft geresulteerd in een rapport van 23 juli 2014 (hierna: verkeersonderzoek). In het verkeersonderzoek is uitgegaan van reeds bekende verkeerstelcijfers van de Hoofddijk en van verkeerstellingen die Goudappel Coffeng heeft uitgevoerd. Volgens het verkeersonderzoek zal de verkeersintensiteit op de Hoofddijk na realisatie van het plan, dat voorziet in 75 woningen, toenemen van 425 motorvoertuigbewegingen per etmaal naar 1.081 motorvoertuigbewegingen per etmaal in 2030. Deze prognose is gebaseerd op de kengetallen uit CROW-publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie". Volgens het verkeersonderzoek kent de Hoofddijk een snelheidsregime van 30 km/u waarbij in het algemeen vanuit verkeersveiligheidsoogpunt een maximale capaciteit van 5.000 motorvoertuigen per etmaal geldt volgens het CROW. Bij wegen met een snelheidsregime van 30 km/u geldt voorts volgens het verkeersonderzoek dat gemotoriseerd verkeer elkaar veilig kan passeren bij een breedte van 4,8 meter. Op twee locaties is de Hoofddijk smaller dan 4,8 meter, aldus het verkeersonderzoek, en wordt aanbevolen om de weg te verbreden. Dit is volgens het verkeersonderzoek technisch mogelijk. Ter zitting is vastgesteld dat het geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied Goedereede" een verbreding van de Hoofddijk voorts planologisch toelaat. Gelet op de verwachte verkeersintensiteit na realisatie van het plan en de mogelijkheid de Hoofddijk te verbreden, ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad uit het oogpunt van verkeersveiligheid niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor een ontsluiting van de wijk via de Hoofddijk. In zoverre faalt het betoog van [appellanten sub 2].

5.3. In de plantoelichting is vermeld dat de Wgh geen akoestisch onderzoek vereist naar de gevolgen van het plan voor de geluidbelasting ten opzichte van de bestaande woningen, omdat het plan niet leidt tot een "reconstructie van een weg" in de zin van artikel 1 van de Wgh. Het plan voorziet niet in een wijziging van de Hoofddijk ter hoogte van de woningen van [appellanten sub 2]. Zowel de woningen van [appellanten sub 2] als de Hoofddijk bevinden zich buiten het plangebied. Dit neemt echter niet weg dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden vastgesteld of na realisatie van het plan sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de bestaande woningen. De raad heeft de te verwachten geluidbelasting op de bestaande woningen aan de Altena in het kader van die toets berekend. De raad heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat die berekening is uitgevoerd aan de hand van de in de Wgh en het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 voorgeschreven methode. Vast staat dat bij de berekening is uitgegaan van de geluidbelasting op de achtergevels van de woningen aan de Altena. Voor zover [appellanten sub 2] stellen dat de Wgh ertoe verplicht om bij de berekening van de geluidbelasting uit te gaan van waarneempunten overeenkomstig de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voor het realiseren van gebouwen waar bewoning is toegestaan, overweegt de Afdeling het volgende. Ter zitting hebben [appellanten sub 2] desgevraagd toegelicht dat thans bijgebouwen achter hun woning aanwezig zijn die worden gebruikt als hobbyruimte en voor de stalling van fietsen en auto’s. Op grond van het bestemmingsplan "Stad Goedereede en dorpsgebied Ouddorp 2012" dat ter plaatse van die percelen geldt, is het toegestaan bijgebouwen voor ondergeschikte woondoeleinden te gebruiken. Ingevolge artikel 1 van de Wgh wordt onder "woning" verstaan, voor zover van belang: gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van het bestemmingsplan. Als de geluidbelasting op een woning overeenkomstig de Wgh wordt berekend dient derhalve te worden uitgegaan van de gevels van gebouwen waar bewoning is toegestaan op grond van het bestemmingsplan. Voor zover de raad geen rekening heeft gehouden met bestaande bijgebouwen die voor ondergeschikte woondoeleinden gebruikt mogen worden tussen de woningen aan de Altena en de Hoofddijk, is de berekening die de raad aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd gebrekkig en slaagt het betoog. Anders dan [appellanten sub 2] betogen betekent de begripsbepaling van "woning" in artikel 1 van de Wgh overigens niet dat bij het akoestisch onderzoek ook gebouwen moeten worden betrokken waar weliswaar bewoning planologisch is toegestaan, maar welke gebouwen feitelijk niet zijn gerealiseerd. Uit de memorie van toelichting bij de Wet plattelandswoningen, waarbij onder meer artikel 1 van de Wgh is gewijzigd (TK 2011-2012, 33 078, nr. 3), kan niet worden afgeleid dat met die wijziging een verruiming van het begrip "woning" als door [appellanten sub 2] wordt voorgestaan, is beoogd. De systematiek van de Wgh verzet zich ook tegen die uitleg, nu daarin onderscheid wordt gemaakt tussen "woning", "geprojecteerde woning" en "woning in aanbouw". De twee laatstgenoemde categorieën woningen doen zich in dit geval niet voor. In zoverre faalt het betoog.

5.4. Niet in geschil is dat in het Verkeerscirculatieplan uit 2006 de wens is opgenomen om vanuit de Nieuwe Oostdijk twee ontsluitingen te maken: in eerste instantie op de Hoofddijk en bij ontwikkeling van de volledige wijk op de Vissersweg. Bij de voorbereiding van het plan heeft het verkeersonderzoek uitgewezen dat een tweede ontsluiting niet nodig is en is na afweging van de aspecten verkeersveiligheid, landschap, hinder voor de omgeving en de benodigde investering besloten dat een extra ontsluiting op de Vissersweg op dit moment niet doelmatig is. De Afdeling acht dit gelet op de resultaten van het verkeersonderzoek niet onredelijk. De raad heeft voorts gesteld dat een nieuwe afweging gemaakt zal worden als de ontwikkeling van fase 2 aan de oostzijde van het plangebied aan de orde zal zijn. In hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het onderhavige plan voorziet in een toereikende ontsluiting en dat een tweede ontsluiting van dit plangebied niet nodig is. Het betoog faalt.

Conclusie

6. Gelet op hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen, is het beroep van [appellante sub 1] ongegrond.

7. In hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling gelet op hetgeen onder 5.3 is overwogen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb de raad op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De raad dient daartoe met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 5.3 alsnog te onderzoeken of ter plaatse van de bestaande gebouwen waar bewoning is toegestaan op de percelen van [appellanten sub 2] een aanvaardbaar woon- en leefklimaat vanwege de toename van het verkeer op de Hoofddijk aanwezig is en zo nodig het plan aan te passen of een nieuw besluit te nemen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van [appellante sub 1] geen aanleiding.

In de einduitspraak ten aanzien van het beroep van [appellanten sub 2] zal worden beslist over hun proceskosten en de vergoeding van het door hen betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellante sub 1] ongegrond;

II. draagt de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee op om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak:

-met inachtneming van hetgeen onder 5.3 en 7 is overwogen het daar omschreven gebrek in het besluit van 18 december 2014, kenmerk Z-13-07322/3849, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nieuwe Oostdijk fase 1 Goedereede" te herstellen en indien nodig dit besluit te wijzigen of een nieuw besluit te nemen;

-de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.

w.g. Hoekstra w.g. Postma
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2015

539-780.