Uitspraak 200103038/1


Volledige tekst

200103038/1.
Datum uitspraak: 29 mei 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

burgemeester en wethouders van Maasbree,
appellanten,

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 3 mei 2001 in het geding tussen:

[verzoeker], h.o.d.n. Tennis- en Sportcentrum De Schansenberm

en

appellanten.

1. Procesverloop

Bij besluiten van 10 augustus 1999 hebben appellanten [verzoeker] meegedeeld dat het houden van een rockconcert op 20 en 21 augustus 1999 in Tenniscentrum De Schansenberm te Maasbree niet is toegestaan wegens strijd met het vigerende bestemmingsplan en [verzoeker] tevens preventief een last onder dwangsom opgelegd ter hoogte van f 10.000,- per avond.

Bij besluit van 23 november 1999 hebben appellanten het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 juni 2000 heeft de arrondissementsrechtbank te Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat een nieuw besluit op bezwaar wordt genomen. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.

Bij besluit van 18 september 2000 hebben appellanten het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit is gericht tegen het oordeel dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 mei 2001, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het uitsluitend tegen de ongegrondverklaring ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 juni 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 juli 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 11 oktober 2001 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. M.G.G. van Nisselroij, advocaat te Venlo, en drs. S. Beijering, ambtenaar bij de gemeente, en namens de erven van [verzoeker], die is overleden, H.P. [verzoeker], bijgestaan door mr. M.J.A.M. Muijres, advocaat te Venlo, zijn verschenen.

2. 2. Overwegingen

2.1. Niet in geschil is dat het houden van een rockconcert in de tennishal in strijd is met het algemeen gebruiksverbod, opgenomen in het ter plaatse geldende bestemmingsplan, en appellanten tot het (preventief) opleggen van een last onder dwangsom bevoegd waren.

2.2. Het hoger beroep keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het nieuwe besluit op bezwaar een draagkrachtige en deugdelijke motivering ontbeert. De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat, gelet op haar inmiddels onherroepelijk geworden uitspraak van 30 juni 2000, vaststaat dat de tennishal niet is gelegen in een woongebied als bedoeld in de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde Doelstellingennota, zodat deze nota relevantie mist. Voorts is overwogen dat appellanten hebben "nagelaten voldoende deugdelijk en draagkrachtig te motiveren waarom aan de belangen van handhaving in casu doorslaggevende betekenis diende toe te komen en waarom het afzien van handhavend optreden tegen (c.q. gedogen van) het op twee incidentele momenten overtreden van planologische norm(en) zodanig onwenselijk moest worden geacht dat een redelijk handelend bestuursorgaan niet van dwangsombeschikking zou hebben afgezien." Naar het oordeel van de rechtbank behoort de luidruchtigheid van een evenement, waarop appellanten zich hebben beroepen, niet tot de in dit kader in aanmerking te nemen planologische belangen, omdat deze reeds door andere regelgeving zou zijn "afgedekt". Dat het voor de betreffende locatie een nieuw soort evenement betrof van een bepaalde aard, acht de rechtbank (planologisch) irrelevant. Ook het feit dat een bestendige praktijk inzake vergelijkbare evenementen ontbreekt, acht de rechtbank ten deze geen relevant belang. Appellanten hebben in de visie van de rechtbank voorts nagelaten op enigerlei wijze te onderbouwen of aannemelijk te maken dat het houden van de concerten precedentwerking tot gevolg zou hebben en tot parkeeroverlast zou leiden, dan wel dat deze belangen zodanig zwaar wogen dat handhavend optreden gerechtvaardigd was. Nu niet is gebleken of appellanten zich er rekenschap van hebben gegeven dat de voorbereidingen voor het evenement en het contracteren van derden door [verzoeker] in relatie tot het tijdstip waarop hem van het voornemen van appellanten bleek, al in een vergevorderd stadium verkeerden, heeft de rechtbank tevens geoordeeld dat appellanten de belangen van [verzoeker] onvoldoende (kenbaar) hebben onderkend en meegewogen.

2.3. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank blijk gegeven van een onjuiste opvatting omtrent de betekenis van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Nu het hier gaat om de uitoefening van een discretionaire bevoegdheid, had de rechtbank terughoudend dienen te toetsen. De rechtbank had zich dienen te beperken tot de vraag of sprake is van een zodanige onevenwichtigheid van de afweging van de betrokken belangen, dat moet worden geoordeeld dat appellanten niet in redelijkheid tot het opleggen van een last onder dwangsom hebben kunnen komen.

2.4. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie. Een bijzonder geval kan onder meer worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisering van de, in dit geval dreigende, illegale situatie.

Appellanten hebben in dit kader beoordeeld of voor het houden van het evenement vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) kon worden verleend. Appellanten hebben meegedeeld hieraan geen medewerking te verlenen, omdat op grond van eerdergenoemde Doelstellingennota de wijk waarin het tenniscentrum is gelegen wordt gerekend tot het gebiedstype "woongebieden". Eén van de met handhaving te realiseren doelstellingen is het behoud van het leefmilieu en het tegengaan van veranderingen in het gebruik in de woongebieden. De omvang van bedrijvigheid en het gebruik van de openbare weg inclusief parkeerruimte vormen hierbij concrete aandachtspunten. Het houden van een concert in het betreffende tenniscentrum brengt naar verwachting grote bezoekersstromen met zich mee en aldus een toename van het normale gebruik van de openbare weg inclusief parkeerruimte. Dit zal onder meer gepaard gaan met parkeeroverlast en geluidsoverlast, temeer nu het tennis-centrum niet voor het houden van dergelijke evenementen is ingericht, aldus appellanten.

2.5. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de Afdeling af dat de tennishal zodanig is gelegen dat aan hetgeen in de Doelstellingennota met betrekking tot woongebieden is gesteld, relevantie niet kan worden ontzegd. Appellanten mochten het aspect van geluidhinder dan ook in de belangen-afweging betrekken. Dat in andere regelgeving geluidsvoorschriften zijn opgenomen, leidt op zichzelf niet tot het oordeel dat appellanten aan het geluidsaspect geen gewicht mochten toekennen. Anders dan de rechtbank acht de Afdeling het standpunt van appellanten, dat van het toestaan van grootschalige evenementen als de onderhavige een zekere precedentwerking uitgaat en deze evenementen mede parkeeroverlast met zich mee kunnen brengen, niet onaannemelijk. In het licht hiervan en gelet op het gestelde in de Doelstellingennota lag legalisatie op grond van artikel 17 van de WRO dan ook niet in de rede.

Voorts wordt overwogen dat het door [verzoeker] gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, nu appellanten genoegzaam aannemelijk hebben gemaakt dat een evenement als de Ossenfeesten, gelet op de locatie, de omvang en het karakter, wezenlijk verschilt met de in geding zijnde rockconcerten. Daarnaast is de Afdeling niet gebleken dat in de contacten die voorafgaande aan het evenement hebben plaatsgevonden tussen [verzoeker] en ambtenaren van de gemeente, van de zijde van de gemeente aan [verzoeker] zodanige mededelingen zijn gedaan, dat hij er in redelijkheid op mocht vertrouwen dat het houden van het evenement zou worden toegestaan. Gelet hierop hebben appellanten de voor het evenement getroffen voorbereidingen terecht niet aangemerkt als een bijzondere omstandigheid op grond waarvan zij van het preventief opleggen van een last onder dwangsom hadden behoren af te zien.

Gelet op het vorenstaande kan niet worden gezegd dat appellanten niet in redelijkheid van hun bevoegdheid gebruik hebben gemaakt. De rechtbank heeft dit miskend.

2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het door [verzoeker] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaren.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 3 mei 2001, AWB 00/927 BSTPL;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Dijk w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2002

91-393.