Uitspraak 200004716/1


Volledige tekst

200004716/1.
Datum uitspraak: 29 mei 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de raad van de gemeente Schermer,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellanten sub 3], wonend te [woonplaats],

en

gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 november 1999 heeft de gemeenteraad van Schermer, op voorstel van burgemeester en wethouders van 23 november 1999, vastgesteld het bestemmingsplan "Dorpskernen". Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 18 juli 2000, kenmerk 99-33786, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 2 oktober 2000, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2000, appellant sub 2 bij brief van 3 oktober 2000, bij de Raad van State ingekomen op 6 oktober 2000, en appellanten sub 3 bij brief van 2 oktober 2000, bij de Raad van State ingekomen op 23 november 2000, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 24 augustus 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 28 september 2001. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2002, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door D.J. Butter en A.C.A. van ’t Veer, beiden ambtenaar van de gemeente, appellanten sub 2 en 3, in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).

Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.

2.2. Het plan heeft betrekking op de dorpskernen van de gemeente Schermer, te weten Stompetoren, Oterleek, Schermerhorn, Driehuizen, Grootschermer en Zuidschermer. Met het plan wordt beoogd door wijzigingsbevoegdheden te voorzien in de bouw van woningen op een aantal plaatsen. Bij het bestreden besluit hebben verweerders gedeeltelijk goedkeuring onthouden aan het plan.

2.3. Voorzover het beroep van appellanten sub 3 is ingesteld door [appellant] is de Afdeling gebleken dat de ingediende bedenking van 20 januari 2000 slechts is ingebracht door [appellant]. De naam en handtekening van [appellant] ontbreken bij de bedenkingen.

Gelet hierop stelt de Afdeling vast dat [appellant] geen bedenkingen tegen het plan heeft ingebracht bij verweerders.

In het stelsel, neergelegd in artikel 28, zevende lid, gelezen in samenhang met artikel 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten, indien tegen het plan bedenkingen zijn ingebracht bij gedeputeerde staten.

Dit is slechts anders voorzover het besluit van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een bedenking in te brengen. Deze uitzonderingen doen zich hier niet voor.

Het beroep is, voorzover ingesteld door [appellant], dan ook niet-ontvankelijk. Appellanten sub 3 worden in deze uitspraak verder aangeduid als appellant sub 3.

2.4. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.

2.5. Appellant sub 1 heeft aangevoerd dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben onthouden aan artikel 11, derde lid, van de planvoorschriften. Dit voorschrift betreft een gebied in Driehuizen. Het beroep heeft betrekking op het meest westelijke deel van het wijzigingsgebied. Hij betoogt dat woningbouw op dat gedeelte van het wijzigingsgebied niet in strijd is met het restrictieve beleid van de provincie met betrekking tot de open ruimte.

Voorts heeft hij aangevoerd dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben onthouden aan artikel 11, vierde lid, van de planvoorschriften, met uitzondering van de onder b van dit artikel opgenomen zinsnede “twee-aaneen of meer dan twee-aaneen”. Hij is van mening dat de woningbouwlocatie in dit wijzigingsgebied aan de Westmijzerdijk te Schermerhorn niet kan worden aangemerkt als een uitbreidingslocatie, maar moet worden gezien als een inbreidingslocatie.

Verder betoogt hij dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben onthouden aan artikel 11, vijfde lid, van de planvoorschriften. Dit voorschrift betreft de locatie Over de Leij te Schermerhorn. Het beroep betreft slechts het wijzigingsgebied ten noorden van de bestaande watergang. Ook hier meent hij dat het geen uitbreidingslocatie betreft. Hij heeft in zijn beroep tevens verklaard het aantal te bouwen woningen van zes naar vier terug te brengen.

2.5.1. Verweerders hebben deze voorschriften in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en hebben hieraan goedkeuring onthouden. Zij zijn van mening dat woningbouw in de dorpskernen van Driehuizen en Schermerhorn in strijd is met het open ruimte beleid zoals neergelegd in het streekplan Noord-Holland Noord (hierna te noemen: streekplan). Het streekplan gaat ten aanzien van uitbreidingslocaties op de open plekken in het streekplangebied uit van een restrictief beleid. Ten aanzien van de basiskern Schermerhorn hebben zij overwogen dat slechts inbreidingslocaties mogelijk zijn.

2.5.2. Ingevolge artikel 11, derde lid, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd in Driehuizen ter hoogte van de Visweg de bestemmingen van de gronden met de aanduiding “Wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO III” te wijzigen in de bestemmingen “Woondoeleinden”, “Tuinen”, “Verkeersdoeleinden” en “Groenvoorzieningen”, met dien verstande dat ten hoogste 9 woningen mogen worden gebouwd.

2.5.3. In kleine kernen, waartoe Driehuizen behoort, is volgens het streekplan incidentele woningbouw toegestaan als daarmee uit een oogpunt van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en / of uit oogpunt van dorpsvernieuwing in een duidelijke noodzaak wordt voorzien. Bouwen ten behoeve van de instandhouding van het voorzieningenniveau mag volgens het streekplan geen uitgangspunt vormen voor het kernenbeleid.

Van doorslaggevend belang bij het behoud en het versterken van het eigen karakter van een kern is de landschapsstructuur zoals die zich in de loop der tijd heeft ontwikkeld. Meer in detail gaat het om de beeldbepalende elementen van het nederzettingenpatroon, de bestaande contrasten tussen open en dicht, het groen en de overgangen naar het landelijk gebied.

Het beleid is in het algemeen gericht op behoud en creëren van deze ruimtelijke kwaliteit, aldus het streekplan. Dit beleid komt de Afdeling niet onredelijk voor.

Uit de stukken is gebleken dat het gemeentebestuur de bouw van de woningen in Driehuizen noodzakelijk acht voor het instandhouden van de leefbaarheid en het voorzieningenniveau in het dorp. Zoals in het streekplan staat vermeld, is dit een aspect dat geen uitgangspunt mag vormen bij het kernenbeleid. Ter zitting is door de vertegenwoordiger van verweerders naar voren gebracht dat het een uitleglocatie betreft, hetgeen door appellant

sub 1 niet wordt ontkend. Ook verder is niet aannemelijk geworden dat deze locatie voldoet aan het streekplanbeleid.

Voorts is van omstandigheden die een uitzondering op het hiervoor genoemde beleid rechtvaardigen niet gebleken.

Gelet op het vorenstaande hebben verweerders in redelijkheid het plan in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening kunnen achten. Wat dit onderdeel betreft is het beroep van appellant sub 1 ongegrond.

2.5.4. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd in Schermerhorn ter hoogte van de Westmijzerdijk de bestemmingen van de gronden met de aanduiding “Wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO IV” te wijzigen in de bestemmingen “Woondoeleinden”, “Tuinen”, “Verkeersdoeleinden” en “Groenvoorzieningen”, met dien verstande dat ten hoogste vier woningen mogen worden gebouwd. Ingevolge het vijfde lid van dit artikel zijn burgemeester en wethouders bevoegd in Schermerhorn ter hoogte van Over de Leij de bestemmingen van de gronden met de aanduiding “Wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO V” te wijzigen in de bestemmingen “Woondoeleinden”, “Tuinen”, “Verkeersdoeleinden” en “Groenvoorzieningen”, met dien verstande dat ten hoogste zes woningen mogen worden gebouwd.

2.5.5. Blijkens het streekplan is in de basiskernen woningbouw van enige omvang toegestaan. Echter, voor een aantal basiskernen, waaronder Schermerhorn, geldt dat om verschillende redenen geen uitbreidingsmogelijkheden meer worden geboden. De huidige grens van het bebouwde gebied moet worden gehandhaafd. Dit wordt op de streekplankaart aangeduid door middel van een groene lijn, die aangeeft dat daar de grens van het stedelijk gebied wordt gehandhaafd. Op de streekplankaart is Schermerhorn aangeduid als basiskern. Om deze kern is een handhavingsgrens stedelijk gebied opgenomen. Naar uit het bestreden besluit blijkt zijn ter plaatse slechts inbreidingslocaties toegestaan. De Afdeling komt dit beleid niet onjuist voor.

2.5.6. Verweerders hebben de woningbouwlocatie aan de Westmijzerdijk aangemerkt als uitbreidingslocatie. De Afdeling merkt op dat blijkens plankaart nr. 2 de beoogde woningen binnen de grenzen van het bestaand bebouwd gebied en in het bebouwingslint komen te staan. Voorts staan, zo is ter zitting gebleken, in het bebouwingslint aan de Westmijzerdijk een aantal niet meer in gebruik zijnde agrarische bedrijfsgebouwen, waaronder een bedrijfswoning en diverse opstallen.

2.5.7. Appellant sub 1 heeft zijn beroep ten aanzien van de onthouding van goedkeuring aan artikel 11, vijfde lid, van de planvoorschriften beperkt, met dien verstande dat de bezwaren slechts op het niet toestaan van de woningbouwmogelijkheden ten noorden van de waterloop aan Over de Leij betrekking hebben.

Verweerders hebben ook de woningbouwlocatie aan Over de Leij aangemerkt als uitbreidingslocatie. De Afdeling merkt op dat blijkens plankaart nr. 2 de beoogde woningen ook hier binnen de grenzen van het bestaand bebouwd gebied komen te staan. Zowel ten westen als ten oosten van de beoogde woningbouwlocatie staan woningen. Voorts heeft appellant sub 1 in zijn beroepschrift en ter zitting verklaard dat de bebouwingsgrens niet in zuidelijke richting verlegd zal worden en het maximaal aantal te bouwen woningen van zes naar vier zal worden teruggebracht.

2.5.8. Gelet op het voorgaande acht de Afdeling het niet zonder meer aannemelijk dat ook de woningbouwlocaties aan de Westmijzerdijk en Over de Leij kunnen worden aangemerkt als uitbreidingslocaties en is zij van oordeel dat het bestreden besluit derhalve op deze onderdelen niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit op deze punten wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.

2.5.9. Appellant sub 1 heeft voorts aangevoerd dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben onthouden aan artikel 11, tweede lid, de zinsnede “wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO IIb”, en artikel 11, tweede lid, onder a, sub 1, van de planvoorschriften, de wijzigingsbevoegdheden die zien op de twee ontsluitingsmogelijkheden van de woonwijk Stompetoren-Oost. Verweerders zijn er volgens hem ten onrechte van uitgegaan dat de beoogde verkeersontsluiting via wijzigingsbevoegdheid IIc rechtstreeks op de provinciale weg N243 zal worden aangesloten. Dit is echter in combinatie met wijzigingsbevoegdheid IIa nadrukkelijk niet de bedoeling; deze ontsluiting van de woonwijk zal worden aangesloten op de parallelweg die langs de provinciale weg ligt. Voorts stelt hij dat de tweede ontsluitingsmogelijkheid via wijzigingsbevoegdheid IIa en IIb, die rechtstreeks op de provinciale weg aansluit, blijkens het voorontwerp van de “Partiële herziening streekplan Noord-Holland Noord” wèl mogelijk is. Tevens heeft appellant sub 1 erop gewezen dat ter plaatse reeds een aansluiting op de provinciale weg aanwezig is.

2.5.10. Met betrekking tot de ontsluitingsmogelijkheden zijn verweerders van mening dat een directe aansluiting op de provinciale weg vanwege de verkeersveiligheid onwenselijk is.

2.5.11. Ingevolge artikel 11, tweede lid, van de voorschriften, voor zover hier relevant, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bestemmingen van de gronden met de aanduiding “wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO IIa”, “wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO IIb” of “wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO IIc”, te wijzigen in de bestemmingen “Verkeersdoeleinden”, “Water”, “Groenvoorzieningen” en “Tuinen”, teneinde een ontsluitingsweg mogelijk te maken vanaf de Noordervaart Noord naar het gebied met de bestemming “Uit te werken gebied voor wonen I (UW I)”, met dien verstande dat:

a. van de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend gebruik mag worden gemaakt in de volgende combinaties:

1. wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO IIa en

wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO IIb;

2. wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO IIa en

wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO IIc;

2.5.12. Beide varianten maken een rechtstreekse aansluiting op de provinciale weg N243 mogelijk. Dat het niet de bedoeling is, zoals appellant sub 1 stelt, dat de ontsluitingsvariant via wijzigingsbevoegdheid IIc aansluit op de provinciale weg blijkt niet uit hetgeen het plan op dit punt mogelijk maakt.

Daarnaast is het blijkens de stukken wel de bedoeling geweest om een rechtstreekse aansluiting op de provinciale weg via een combinatie tussen wijzigingsbevoegdheid IIa en IIb mogelijk te maken. Appellant sub 1 stelt terecht dat ter plaatse reeds een aansluiting aanwezig is ten behoeve van een aantal bedrijven. Verweerders hebben zich daarbij op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat de aan- en afvoer van verkeer voor Stompetoren-Oost tot een enorme verzwaring ten aanzien van het bestaande gebruik zal leiden, hetgeen de verkeersveiligheid op deze weg geweld zal aandoen.

Voorzover appellant sub 1 meent dat blijkens het voorontwerp “Partiële herziening Streekplan Noord-Holland Noord” aansluiting op de provinciale weg toch mogelijk is, is de Afdeling van oordeel dat verweerders bij het besluit over in het geding zijnde plan terecht zijn uitgegaan van het op dat moment geldende beleid. Dit beleid houdt in dat geen wijkontsluitingsweg mag worden aangesloten op de provinciale weg.

De Afdeling acht het standpunt van verweerders dat een wijkontsluiting met een aansluiting op de naast gelegen parallelweg de voorkeur verdient in verband met de verkeersveiligheid niet onredelijk.

Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan voor zover het de twee wijkontsluitingswegen in Stompetoren-Oost betreft, in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van appellant sub 1 is in zoverre ongegrond.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is echter gebleken dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben onthouden aan het plandeel met de bestemming “Verkeersdoeleinden” op plankaart nr. 1, voorzover dat het fietspad betreft. Zij hebben verklaard dat de rode omlijning op de plankaart, voorzover deze betrekking heeft op het fietspad, een vergissing is.

Uit het vorenstaande volgt dat verweerders zich bij de voorbereiding van het besluit onvoldoende op de hoogte hebben gesteld omtrent de relevante feiten en omstandigheden. Het beroep van appellant sub 1 is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit op dit punt wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.

Nu ter zitting is gebleken dat verweerders tegen het fietspad geen bezwaar hebben en het niet waarschijnlijk is dat verlening van goedkeuring zal leiden tot benadeling van onbekende derden, ziet de Afdeling aanleiding om alsnog goedkeuring te verlenen aan het plandeel met de bestemming “Verkeersdoeleinden”, voorzover dat het fietspad betreft.

2.6. Appellanten sub 2 en 3 hebben aangevoerd dat verweerders ten onrechte het plandeel met de bestemming “Uit te werken gebied voor wonen I (UW I)” hebben goedgekeurd. Zij betogen dat hun is toegezegd dat in het gebied achter hun woningen niet gebouwd zou worden.

Daarnaast stellen zij dat door de bouw van de woningen de privacy en hun uitzicht (woon- en leefklimaat) aanzienlijk zullen worden aangetast.

Voorts betogen zij dat door de bouw van de woningen binnen een molenbeschermingszone de windvang van de daar aanwezige molen zal worden aangetast, hetgeen in strijd is met de Leidraad Provinciaal Omgevingsbeleid.

2.6.1. Voorzover de beroepen van appellanten sub 2 en 3 zijn gericht tegen de formule van de molenbiotoop, stelt de Afdeling vast dat verweerders bij het bestreden besluit goedkeuring hebben onthouden aan artikel 12 (“Molenbiotoop”) en artikel 33, tweede lid, sub b (“Uit te werken gebied voor wonen I”, voorzover dit de goothoogte van 9 meter betreft), van de planvoorschriften. De Afdeling is gelet hierop van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre tegemoet komt aan de bezwaren van appellanten. De gemeenteraad zal op grond van de herzieningsplicht ingevolge artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een nieuwe planprocedure moeten starten waarbij appellanten de gelegenheid krijgen hun zienswijzen ten aanzien van de herziening kenbaar te maken.

2.6.2. Volgens appellanten sub 2 en 3 was bij de aankoop van de woningen in 1981 het blijvende vrije uitzicht van doorslaggevende betekenis om daar te gaan wonen. Ambtenaren van de gemeente hebben, zo stellen appellanten, meermalen bevestigd dat het gebied achter hun woningen onbebouwd zou blijven.

De Afdeling leest hierin geen toezegging waaraan appellanten de verwachting mochten ontlenen, dat de gemeenteraad geen andere bestemming aan de in het geding zijnde gronden zou toekennen, reeds omdat de gemeenteraad niet gebonden is aan uitlatingen die door ambtenaren van de gemeente zijn gedaan. In deze door appellanten gestelde feiten ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerders het door de gemeenteraad vastgestelde plan niet hadden mogen goedkeuren.

2.6.3. Ingevolge het streekplan vindt de opvang van de woningbehoefte plaats in de hoofdkern van een gemeente. Op de kaart behorende bij het streekplan is Stompetoren aangewezen als hoofdkern binnen de gemeente Schermer. Daarnaast is blijkens deze kaart ten oosten van Stompetoren een woningbouwlocatie aangewezen.

Tussen de erfgrens en de grens van het gebied waarop de bestemming “Uit te werken gebied voor wonen I (UW I)” van toepassing is, ligt een sloot van ongeveer 5 meter breed. Deze sloot blijft blijkens de plankaart gehandhaafd. De afstand van de achterzijde van de woningen tot aan de gronden waarvoor de hiervoor genoemde bestemming geldt, bedraagt voor de woning van appellant sub 2 ruim 20 meter en voor de woning van appellant sub 3 ongeveer 8 meter. Verder biedt artikel 33, eerste lid, van de planvoorschriften de mogelijkheid tot aanleg van tuinen, erven en groenvoorzieningen. Hierdoor is het mogelijk dat voldoende afstand en afscherming gewaarborgd kan worden tussen de bestaande woningen van appellanten sub 2 en 3 en de nieuw te bouwen woningen. Daarnaast is goedkeuring onthouden aan de maximale goothoogte van 9 meter die artikel 33, tweede lid, sub b, van de planvoorschriften mogelijk maakt, nu verweerders deze in strijd met de molenbiotoop hebben geacht.

2.6.4. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming “Uit te werken gebied voor wonen I (UW I)”, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellanten sub 2 en 3 hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plandeel.

Het beroep van appellant sub 2 en het beroep van appellant 3, voorzover ontvankelijk, zijn ongegrond.

2.7. Van proceskosten ten aanzien van appellant sub 1, die voor een vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Ten aanzien van de beroepen van appellanten sub 2 en 3 bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van appellanten sub 3, voorzover ingesteld door [appellant], niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van appellant sub 1 gedeeltelijk gegrond;

III. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 18 juli 2000, kernmerk 99-33786, voorzover daarbij goedkeuring is onthouden aan:

a. artikel 11, vierde lid, van de planvoorschriften,

b. artikel 11, vijfde lid, van de planvoorschriften voor zover dat betrekking heeft op het plandeel gelegen ten noorden van de waterloop, zoals nader aangegeven op een bij de uitspraak behorende gewaarmerkte kaart A,

c. het plandeel met de bestemming “Verkeersdoeleinden (V)”, zoals nader aangegeven op een bij de uitspraak behorende gewaarmerkte kaart B;

IV. verleent goedkeuring aan het plandeel zoals onder IIIc vermeld;

V. bepaalt dat deze uitspraak wat betreft het onder IIIc genoemde plandeel in de plaats treedt van het onder II genoemde besluit;

VI. verklaart de beroepen van appellanten sub 1 en 3, voor het overige, en het beroep van appellant sub 2 geheel ongegrond;

VII. gelast dat de provincie Noord-Holland aan appellant sub 1 het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 204,20) vergoedt.

Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G.L. de Vette, ambtenaar van Staat.

w.g. Dolman w.g. De Vette
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2002

196-368.