Uitspraak 201505353/1/A3


Volledige tekst

201505353/1/A3.
Datum uitspraak: 26 april 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 juni 2015 in zaak nr. 15/997 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (lees: de minister van Veiligheid en Justitie).

Procesverloop

Bij brief van 17 september 2014 heeft de minister beslist op een door [appellant] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) ingediend verzoek.

Bij besluit van 4 februari 2015 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 10 februari 2016 heeft [appellant] toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2016, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. H.O. Nieuwpoort, werkzaam bij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (hierna: de CVOM), is verschenen.

Overwegingen

1. Bij brief van 23 juni 2014 heeft [appellant] op grond van de Wob naar aanleiding van een beslissing op bezwaar aan de minister verzocht om de volledige verzendadministratie van de cluster Wob van de CVOM vanaf 23 februari 2014.

Bij brief van 17 september 2014 heeft de minister op dat verzoek beslist. De minister heeft aan [appellant] te kennen gegeven dat het verzoek niet onder de werking van de Wob valt, omdat [appellant] de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document niet heeft vermeld.

Bij brief van 28 oktober 2014 heeft [appellant] daartegen bezwaar gemaakt. Bij brief van 20 januari 2015 heeft de minister [appellant] verzocht om te vermelden op welke bestuurlijke aangelegenheid het verzoek ziet. Bij brief van 21 januari 2015 heeft [appellant] te kennen gegeven dat het verzoek ziet op de besluitvorming en verzending van besluiten over de periode van 23 februari 2014 tot en met 10 maart 2014.

Bij besluit van 4 februari 2015 heeft de minister het door [appellant] gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Het versturen van brieven is volgens de minister een feitelijke handeling en geen onderdeel van een bestuurlijke aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en uitvoering ervan. Dit is volgens de minister slechts anders voor zover de verzendadministratie betrekking heeft op een bepaalde bestuurlijke aangelegenheid, waarvan in dit geval geen sprake is.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gevraagde verzendadministratie van de CVOM geen bestuurlijke aangelegenheid betreft. Hij voert aan dat de verzendadministratie ziet op besluitvorming van de sectie Wob van de CVOM en daarom betrekking heeft op documenten die een bestuurlijke aangelegenheid betreffen.

2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder document verstaan een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.

Ingevolge die aanhef en onder b wordt onder bestuurlijke aangelegenheid verstaan een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en uitvoering ervan.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge het tweede lid vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.

2.2. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de door de minister toegezonden documenten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 12 september 2007 in zaak nr. 200701301/1, ziet het begrip ‘bestuurlijk’, gelet op het doel van de Wob, op het openbaar bestuur in al zijn facetten en betreft het niet alleen het externe optreden van het bestuur, maar ook de interne organisatie. De gevraagde verzendadministratie van de CVOM betreft de interne organisatie van de CVOM en moet worden aangemerkt als een bestuurlijke aangelegenheid in de zin van de Wob. De minister heeft dit, door te blijven verlangen dat [appellant] duidelijk maakt op welke bestuursaangelegenheid zijn verzoek betrekking heeft, niet onderkend en de rechtbank, de minister volgend, evenmin.

Het betoog slaagt.

3. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd over de juistheid van de uitspraak van de rechtbank behoeft geen bespreking meer. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 4 februari 2015 van de minister alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 3, tweede lid, van de Wob voor vernietiging in aanmerking. De minister dient een nieuw besluit op het door [appellant] gemaakte bezwaar te nemen.

4. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door de minister op het door [appellant] gemaakte bezwaar opnieuw te nemen besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

5. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 juni 2015 in zaak nr. 15/997;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de minister van Veiligheid en Justitie van 4 februari 2015, kenmerk CVOM/BV/WOB/2014/257;

V. bepaalt dat tegen het door de minister van Veiligheid en Justitie te nemen nieuwe besluit op bezwaar van [appellant] slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI. veroordeelt de minister van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII. gelast dat de minister van Veiligheid en Justitie aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 415,00 (zegge: vierhonderdvijftien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.

w.g. Borman w.g. Larsson-van Reijsen
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2016

344.