Uitspraak 200103091/1


Volledige tekst

200103091/1.
Datum uitspraak: 29 mei 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting "Stichting Bont voor Dieren", gevestigd te Amsterdam, en anderen,
appellanten,

en

burgemeester en wethouders van Overbetuwe,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2001 hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een nertsenhouderij op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit aangehechte besluit is op 9 mei 2001 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 20 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen per telefaxbericht op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 juli 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, gemachtigde, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. S.J.M. Vossen-Claus en ir. W. Bemelmans, ambtenaren van de gemeenten, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghouder in persoon en bijgestaan door [gemachtigde].

2. Overwegingen

2.1. Appellanten hebben geen bedenkingen ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Zij menen dat hun beroep desondanks ontvankelijk is, omdat het niet inbrengen van bedenkingen hen redelijkerwijs niet kan worden verweten. Daartoe voeren zij aan dat het ontwerp van het bestreden besluit - in tegenstelling tot het bericht in de openbare kennisgeving - niet ter inzage heeft gelegen.

2.1.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat het ontwerp van het bestreden besluit wel ter inzage heeft gelegen.

2.1.2. Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:

a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;

b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;

c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;

d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.

Ingevolge artikel 3:19, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht – voorzover hier van belang – wordt uiterlijk twee weken na de in het eerste lid bedoelde toezending van het ontwerp gelijktijdig mededeling gedaan door:

a. terinzagelegging;

b. kennisgeving in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen op zodanige wijze dat het daarmee beoogde doel zo goed mogelijk wordt bereikt.

Ingevolge artikel 13.4, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer – voorzover hier van belang – geschiedt de terinzagelegging, bedoeld in artikel 3:19, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, indien de aanvraag om een vergunning betrekking heeft op een inrichting, in ieder geval op het gemeentehuis van de gemeente waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak is of zal zijn gelegen, en wordt van het ontwerp gelijktijdig mededeling gedaan door aanplakking van een kennisgeving aan dat gemeentehuis, op zodanige wijze dat de inhoud van de kennisgeving voor het publiek duidelijk leesbaar is.

2.1.3. In de kennisgeving van het ontwerp-besluit is vermeld dat dit vanaf 21 februari 2001 ter inzage ligt. Het betoog van appellanten is erop gebaseerd dat zij op 5 maart 2001 - binnen de termijn om bedenkingen tegen het ontwerp-besluit in te brengen - een medewerker van de gemeente hebben gebeld met de algemene vraag of, en zo ja, welke besluiten en ontwerp-besluiten op het gemeentehuis te Elst ter inzage lagen. Volgens appellanten is het ontwerp van het onderhavige besluit toen niet genoemd en waren zij om die reden niet op de hoogte van het ontwerp-besluit.

Blijkens het verhandelde ter zitting zijn appellanten uitsluitend afgegaan op de telefonische informatie. Nog daargelaten of deze informatie juist is geweest, ziet de Afdeling hierin geen reden om het niet inbrengen van bedenkingen verschoonbaar te achten. Van het ontwerp-besluit is namelijk op de voorgeschreven wijze mededeling door kennisgeving en aanplakking gedaan. Verder hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat de terinzagelegging daadwerkelijk niet heeft plaatsgevonden. Het betoog van appellanten dat achteraf is gebleken dat het ontwerp-besluit niet op zogenoemde inzagelijsten stond vermeld, is door verweerders voldoende aannemelijk weerlegd met de stelling dat op de inzagelijsten uitsluitend (ontwerp-)besluiten zijn vermeld die bij de receptie ter inzage liggen en niet de (ontwerp-)besluiten die, zoals in het onderhavige geval, bij een specifieke ambtenaar kunnen worden ingezien.

Gezien het bovenstaande is geen sprake van omstandigheden op grond waarvan appellanten redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.

2.2. Het beroep is niet-ontvankelijk.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. J.P.H. Donner, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.B.L. van der Weele, ambtenaar van Staat.

w.g. Donner w.g. Van der Weele
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2002

152-327.