Uitspraak 200103169/1


Volledige tekst

200103169/1.
Datum uitspraak: 29 mei 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats]

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 16 mei 2001 in het geding tussen:

appellant

en

burgemeester en wethouders van Venlo.

1. Procesverloop

Bij brief van 26 mei 2000 delen burgemeester en wethouders appellant mee dat zij geen medewerking zullen verlenen aan zijn voornemen om op het perceel [locatie] een woning op te richten.

Bij besluit van 14 september 2000 verklaren burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk.

Bij uitspraak van 16 mei 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heef appellant bij brief van 21 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 26 juni 2001 hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 20 augustus 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2002, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J.M.G. Vinken, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 maart 2000 is bij de gemeente van appellant een zogeheten “Aanvraagformulier voorlopige beoordeling” ontvangen ten aanzien van het betreffende voornemen. Daarbij is een situatietekening gevoegd waarop het bouwplan schetsmatig is weergegeven. Ter aanvulling hierop heeft appellant bij brief van 30 maart 2000 burgemeester en wethouders verzocht aan dit bouwplan medewerking te verlenen overeenkomstig de bij die brief gevoegde situatietekening. Tevens verzoekt appellant burgemeester en wethouders daarover een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit te nemen.

2.2. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder een aanvraag verstaan een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).

2.3. Appellant kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat de brief van burgemeester en wethouders van 26 mei 2000 niet als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt. Hij acht zich, mede gelet op de bewoordingen van die brief, verplicht het bouwplan aan te passen. Voorts stelt hij dat de daarin opgenomen mededeling dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het beeldkwaliteitsplan en het bestemmingsplan in strijd is met de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Volgens appellant dient een dergelijke mededeling vatbaar te zijn voor bezwaar en beroep.

2.4. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de brief van 1 maart 2000 en de aanvulling daarop bij brief van 30 maart 2000 niet als een aanvraag om een bouwvergunning kan worden aangemerkt. Evenals de rechtbank heeft geoordeeld dient deze brief te worden opgevat als een verzoek om een principe-uitspraak te doen over het bouwplan. Daarmee wordt in dit geval gedoeld op een mededeling van burgemeester en wethouders omtrent de te verwachten beslissing wanneer een (formele) aanvraag om bouwvergunning zou worden ingediend. Zoals de Afdeling onder meer heeft overwogen bij haar uitspraak van 12 juni 1997, no. H01.96.0281 (Gst. 7065, 10) past het niet in het stelsel van de Woningwet dat een mededeling omtrent een beslissing op een nog in te dienen aanvraag om een bouwvergunning als een zelfstandig op rechtsgevolg gerichte beslissing kan worden aangemerkt. Hieruit volgt dat, anders dan appellant veronderstelt, de brief van burgemeester en wethouders van 26 mei 2000 geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat vatbaar is voor bezwaar en beroep. De omstandigheid dat appellant zich hierdoor gedwongen ziet tegen extra kosten een gewijzigd bouwplan te ontwerpen, maakt dit niet anders. Dat daardoor andere vergunningen zijn geweigerd leidt, wat daar ook van zij, evenmin tot een ander oordeel. Het dienovereenkomstig door burgemeester en wethouders ingenomen standpunt is dan ook juist.

2.5. De rechtbank is tot een zelfde oordeel gekomen.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.

w.g. van Angeren w.g. Huijben
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2002

313.