Uitspraak 201509002/1/A2


Volledige tekst

201509002/1/A2.
Datum uitspraak: 23 maart 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de rechtbank) van 25 november 2015 in zaak nrs. 15/2859 en 15/2860 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over 2011 vastgesteld op nihil en de uitgekeerde voorschotten van hem teruggevorderd.

Bij besluit van 10 december 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 november 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. W.A. Velema, advocaat te Assen, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] heeft op 28 maart 2012 huurtoeslag aangevraagd met ingang van 19 januari 2011 voor een huurwoning aan de [locatie] te Pesse. Naar aanleiding van die aanvraag heeft de Belastingdienst/Toeslagen hem een voorschot huurtoeslag over 2011 verleend van € 3.301,00.

Bij besluit van 11 april 2014, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 10 december 2014, is de huurtoeslag van [appellant] over 2011 op nihil gesteld, omdat uit de gemeentelijke basisadministratie (thans: basisregistratie personen) is gebleken dat hij in 2011 niet op het adres [locatie] te Pesse stond ingeschreven.

In mei 2015, bij de Belastingdienst/Toeslagen binnengekomen op 18 mei 2015, heeft [appellant] de dienst laten weten dat het onjuist is dat het bedrag van € 3.301,00 van hem wordt teruggevorderd.

Bij besluit van 25 juni 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 11 april 2014, met dezelfde motivering als het besluit van 10 december 2014, afgewezen. Hiertegen heeft [appellant] beroep ingesteld.

2. De rechtbank heeft het besluit van 25 juni 2015 als een herhaald besluit aangemerkt, waartegen geen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend, omdat dat besluit gelijkluidend is aan het besluit van 10 december 2014. Volgens de rechtbank had de brief van [appellant] van mei 2015 als beroepschrift tegen het besluit van 10 december 2014 moeten worden aangemerkt, maar is dat beroep niet-ontvankelijk omdat dit te laat is ingediend en niet is gesteld of gebleken dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij wel tijdig beroep heeft ingesteld. Volgens hem heeft de Belastingdienst/Toeslagen, door op 25 juni 2015 een nieuw besluit op bezwaar te nemen en dat naar een ander adres te sturen, impliciet erkend dat het besluit op bezwaar van 10 december 2014 niet op de juiste manier bekend is gemaakt en daardoor rechtskracht mist. Dit betekent dat de beroepstermijn is aangevangen op de dag na 25 juni 2015 en hij tijdig beroep heeft ingesteld, aldus [appellant]. Bovendien is zijn schrijven van mei 2015 geen reactie op het besluit op bezwaar van 10 december 2014, aangezien hij dat besluit niet heeft ontvangen.

3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 februari 2009 in zaak nr. 200801711/1) is een herhaald besluit slechts een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, indien het rechtsgevolgen in het leven roept die niet reeds door een eerder besluit teweeg waren gebracht. Nu de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 25 juni 2015, net als bij besluit van 10 december 2014, het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 11 april 2014 ongegrond heeft verklaard, strekte dit besluit er niet toe om nieuwe rechtsgevolgen tot stand te brengen. De rechtbank heeft gelet hierop terecht geoordeeld dat het besluit van 25 juni 2015 dient te worden aangemerkt als een herhaald besluit, waartegen geen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

3.2. Het voorgaande betekent dat, zoals de rechtbank ook terecht heeft overwogen, de brief van [appellant] van mei 2015 als beroepschrift, gericht tegen het besluit van 10 december 2014 had moeten worden aangemerkt. Niet in geschil is dat de termijn voor het instellen van beroep tegen dit besluit op 21 januari 2015 eindigde en dat het beroepschrift te laat is ingediend. Volgens [appellant] is de termijnoverschrijding evenwel verschoonbaar, omdat hij het besluit van 10 december 2014 niet heeft ontvangen.

3.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 mei 2011 in zaak nr. 201010777/1/V1), geldt als uitgangspunt dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres.

Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.

3.4. Vast staat dat het besluit van 10 december 2014 niet aangetekend is verzonden, zodat de Belastingdienst/Toeslagen aannemelijk moet maken dat het desbetreffende besluit is verzonden. De dienst heeft in hoger beroep stukken overgelegd waaruit de verzending van het besluit van 10 december 2014 naar het juiste adres aannemelijk is geworden. [appellant] heeft vervolgens geen feiten gesteld op grond waarvan de ontvangst van dit besluit redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Uit de enkele omstandigheid dat hij in de brief van mei 2015 niet verwijst naar het besluit van 10 december 2014 of de inhoud daarvan, kan niet worden afgeleid dat hij het besluit niet heeft ontvangen.

3.5. Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] terecht niet-ontvankelijk verklaard, zodat aan hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd niet meer wordt toegekomen. Aangezien de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de stelling van [appellant] dat hij het besluit van 10 december 2014 niet had ontvangen en niet heeft onderzocht of de Belastingdienst/Toeslagen aannemelijk kon maken dat dit besluit was verzonden, dient de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2016

752.