Uitspraak 201504679/1/A2


Volledige tekst

201504679/1/A2.
Datum uitspraak: 16 maart 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 april 2015 in zaak nr. 14/7141 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellante] over het jaar 2011 herzien en vastgesteld op nihil, waarbij de reeds uitbetaalde zorgtoeslag ten bedrage van € 1.741,00 van haar is teruggevorderd.

Bij besluit van 24 mei 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het kindgebonden budget van [appellante] over het jaar 2011 herzien en vastgesteld op € 179,00, waarbij het reeds uitbetaalde kindgebonden budget tot een bedrag van € 1.966,00 van haar is teruggevorderd.

Bij besluit van 11 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. K.M. van der Boor, advocaat te Vlaardingen, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.

Overwegingen

1. In geschil is het recht op zorgtoeslag en kindgebonden budget over berekeningsjaar 2011. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het recht van [appellante] op deze tegemoetkomingen herzien naar aanleiding van gewijzigde gegevens over het inkomen van haar [ex-echtgenoot] en ten tijde van belang haar toeslagpartner. Deze gegevens zijn afkomstig van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur heeft het verzamelinkomen van [ex-echtgenoot] over 2011 vastgesteld op € 55.894,00. Dit bedrag is hoger dan het bedrag waar de Belastingdienst/Toeslagen bij de eerdere vaststelling van het recht op zorgtoeslag en kindgebonden budget van uitging.

De in geschil zijnde herziening van de zorgtoeslag en het kindgebonden budget over 2011, alsmede de terugvordering van al aan [appellante] uitbetaalde bedragen, is gebaseerd op een gezamenlijk toetsingsinkomen van € 56.682,00, zijnde de som van de toetsingsinkomens van [appellante] en [ex-echtgenoot] van respectievelijk € 788,00 en € 55.894,00. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellante], gezien de hoogte van het toetsingsinkomen van haar en haar toeslagpartner, geen aanspraak heeft op zorgtoeslag en de aanspraak op kindgebonden budget lager moet worden vastgesteld op € 179,00.

De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen de reeds vastgestelde aanspraak op zorgtoeslag en kindgebonden budget van [appellante] terecht heeft herzien naar aanleiding van het door de inspecteur vastgestelde verzamelinkomen van haar toenmalige toeslagpartner.

2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen niet tot herziening van de reeds vastgestelde tegemoetkomingen mocht overgaan. Volgens [appellante] heeft de dienst onzorgvuldig gehandeld door geen rekening te houden met de omstandigheid dat haar toeslagpartner [ex-echtgenoot] was toegelaten tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). Het hogere verzamelinkomen in 2011 is het gevolg van een door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) nabetaalde uitkering en die nabetaling heeft vervolgens geleid tot een terug te betalen bedrag aan bijstandsuitkering, zodat feitelijk over een lager inkomen is beschikt, aldus [appellante].

2.1. Zorgtoeslag en kindgebonden budget zijn tegemoetkomingen in de zin van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir). De hoogte van deze tegemoetkomingen hangt onder meer af van de draagkracht. De Belastingdienst/Toeslagen dient bij de bepaling van de draagkracht, gelet op artikel 7, eerste lid, in verbinding met artikel 8, eerste lid en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Awir, uit te gaan van het inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dit is, nu de inspecteur in het geval van [ex-echtgenoot] een aanslag inkomstenbelasting heeft vastgesteld, het laatst bepaalde verzamelinkomen.

Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2015 in zaak nr. 201407082/1/A2 wordt overwogen, dat de Belastingdienst/Toeslagen, naar aanleiding van het door de inspecteur vastgestelde verzamelinkomen van de toeslagpartner van [appellante], op voet van artikel 20 van de Awir verplicht was de tegemoetkoming - in dit geval de zorgtoeslag en het kindgebonden budget - te herzien met inachtneming van het gewijzigde inkomensgegeven. De rechtbank is op goede gronden tot dezelfde conclusie gekomen. Dat, naar gesteld, [ex-echtgenoot] van 2009 tot en met 2012 was opgenomen in de WSNP en een bedrag aan bijstandsuitkering moest worden terugbetaald, betekent niet dat de Belastingdienst/Toeslagen van een ander inkomen dan het door de inspecteur vastgestelde verzamelinkomen diende uit te gaan. Bij de toepassing van artikel 20 van de Awir is een belangenafweging, zoals door [appellante] voorgesteld, niet aan de orde.

3. Het bij de rechtbank bestreden besluit van 11 september 2014 heeft betrekking op de herziene aanspraak van [appellante] op zorgtoeslag en kindgebonden budget en de als gevolg daarvan ontstane terugvordering. Dit besluit gaat niet over de invordering van het bedrag van de terugvordering of over een betalingsregeling. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd over de invordering van toeslagschulden valt dus buiten de omvang van dit geding en kan daarom buiten bespreking blijven.

De Afdeling merkt in dit verband op dat [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen wel kan verzoeken om een betalingsregeling, indien zij door de terugvordering in financiële problemen raakt. Een dergelijk verzoek staat los van de in geding zijnde besluitvorming.

4. De conclusie is dat de Belastingdienst/Toeslagen het recht op zorgtoeslag en kindgebonden budget van [appellante] over het berekeningsjaar 2011 terecht heeft herzien en de als gevolg daarvan ten onrechte uitbetaalde tegemoetkomingen terecht heeft teruggevorderd.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, griffier.

w.g. Van Altena w.g. Koster
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2016

710.