Uitspraak 200104985/2


Volledige tekst

200104985/2.
Datum uitspraak: 22 mei 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] e.a., te [woonplaats],

en

burgemeester en wethouders van Son en Breugel,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2001 hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een veehouderij op het perceel [locatie]. Dit aangehechte besluit is op 30 augustus 2001 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 8 oktober 2001, bij de Raad van State ingekomen per fax op 8 oktober 2001, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 november 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 11 december 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

Bij uitspraak van 17 december 2001 heeft de Voorzitter het besluit van verweerders van 14 augustus 2001 bij wijze van voorlopige voorziening geschorst.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Deurne, en verweerders, vertegenwoordigd door P.T.H.M. de Booij, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij vergunninghouder, vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. De bij het bestreden besluit verleende oprichtingsvergunning heeft betrekking op het houden van 30 zoogkoeien ouder dan 2 jaar, 30 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar en 84.800 vleeskuikens.

2.2. Appellanten voeren onder meer aan dat het besluit in strijd is met de Interimwet ammoniak en veehouderij (hierna: de Interimwet). Zij betogen, met een beroep op de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 1999, no. E03.96.1746 (gemeente Boxtel, AB 1999, 468), dat de door verweerders bij de toepassing van het ammoniakreductieplan gehanteerde algemeen-belang-uitzonderingsclausule onverbindend is wegens strijd met de Interimwet. De verwijzing van verweerders naar de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2001, no. 2000002534/1 (JM 2001/56) inzake het ammoniakreductieplan van de gemeente Schijndel gaat volgens appellanten niet op. Daarnaast menen zij dat het in dit geval niet gaat om een nieuwvestiging om zwaarwegende redenen ter behartiging van het algemeen belang.

2.2.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat in dit geval van het in het ammoniakreductieplan opgenomen emissie-stand-still-beginsel is afgeweken vanwege zwaarwegende redenen ter behartiging van het algemeen belang, omdat het bedrijf van vergunninghouder moet worden verplaatst als gevolg van een ruilverkaveling. Zij erkennen dat niet wordt voldaan aan het emissie-stand-still-beginsel, maar voeren aan dat de voorwaarden die zij aan de verplaatsing stellen overeenkomen met de voorwaarden die zijn opgenomen in het ammoniakreductieplan van de gemeente Schijndel. Verweerders erkennen tevens dat die voorwaarden ontbreken in het ammoniakreductieplan van de gemeente Son en Breugel, maar zij menen dat zij handelen conform het ammoniakreductieplan van Schijndel en daarmee binnen de doelstellingen van de Interimwet blijven. Vervolgens hebben verweerders de aanvullende saldomethode, die uitgaat van het verlaten van het emissie-stand-still-beginsel op inrichtingsniveau, toegepast.

2.2.2. De Interimwet kent een specifieke regeling voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de door een veehouderij veroorzaakte ammoniakdepositie bij beslissingen inzake de vergunningverlening.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Interimwet moet een vergunning voor een veehouderij worden geweigerd, voorzover de ammoniakdepositie die de veehouderij kan veroorzaken op het dichtstbijgelegen voor verzuring gevoelige gebied, meer bedraagt dan de ingevolge de artikelen 4 tot en met 8 voor de betrokken veehouderij geldende waarde.

Ingevolge artikel 4 van de Interimwet geldt voor een veehouderij als waarde voor de ammoniakdepositie ten hoogste 15 mol, behoudens in gevallen, als aangegeven in de artikelen 5 tot en met 8.

Krachtens artikel 8, eerste lid, van de Interimwet kan de raad van een gemeente dan wel kunnen de raden van twee of meer gemeenten een plan vaststellen ter beperking van de ammoniakdepositie op voor verzuring gevoelige gebieden en van de ammoniakemissies, die door veehouderijen in zijn onderscheidenlijk hun gemeenten worden veroorzaakt.

Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan in het plan worden bepaald dat voor veehouderijen een daarbij aangegeven hogere waarde geldt dan ingevolge de artikelen 4 tot en met 6 van de wet is toegestaan, indien in onmiddellijke samenhang daarmee de ammoniakdepositie die wordt veroorzaakt door een andere veehouderij, door intrekking of wijziging van de vergunning voor die veehouderij met het oog op het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen daarvan op verzoek van degene die die veehouderij drijft, zodanig vermindert dat de totale ammoniakdepositie op de in de betrokken gemeenten gelegen voor verzuring gevoelige gebieden afneemt en de totale ammoniakemissie van de veehouderijen in de betrokken gemeenten daalt.

Ingevolge artikel 9 van de Interimwet kan in een gemeente die is gelegen in een gebied, aangegeven in de bij de Wet verplaatsing mestproduktie behorende bijlage, in afwijking van artikel 4 geen vergunning worden verleend voor het oprichten van een veehouderij en blijft artikel 5, tweede volzin, buiten toepassing, tenzij voor de gemeente een plan geldt, als bedoeld in artikel 8 van de Interimwet.

Niet in geschil is dat de gemeente Son en Breugel is gelegen in een gebied als aangegeven in de hierboven bedoelde bijlage.

2.2.3. Het door de raad van de gemeente Son en Breugel vastgestelde ammoniakreductieplan is gebaseerd op het Ammoniakreductieplan voor Centraal- en Oost-Brabant. Niet in geschil is dat het plan qua methodiek overeenkomt met het ammoniakreductieplan van de gemeente Boxtel.

Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 31 augustus 1999, no. E03.96.1746, verzet de Interimwet zich er tegen dat in een ammoniakreductieplan een regeling wordt getroffen waarbij omstandigheden die geen verband houden met het bereiken van de doelstellingen van de wet, zoals die blijken uit de wettekst en de toelichting daarop, bepalend zijn voor de vaststelling van de waarde van de ammoniakdepositie. De Afdeling ziet geen aanleiding in dit geval anders te oordelen. De in hoofdstuk 4 van het ammoniakreductieplan neergelegde regeling volgens welke om zwaarwegende redenen ter behartiging van het algemeen belang in uitzonderingsgevallen van de uitgangspunten van hoofdstuk 4 van het plan en de in hoofdstuk 5 beschreven uitwerkingsmethodiek kan worden afgeweken moet, als zijnde een regeling als hiervoor bedoeld, buiten toepassing blijven. Het betoog van verweerders dat zij hebben gehandeld conform het ammoniakreductieplan van Schijndel treft geen doel, reeds omdat in het ammoniakreductieplan van de gemeente Son en Breugel niet de voorwaarden zijn verbonden aan een verplaatsing in het kader van het algemeen belang zoals deze zijn opgenomen in het ammoniakreductieplan van Schijndel.

Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 18 januari 2001, no. 200000500/1 (aangehecht) heeft geoordeeld kan de aanvullende saldomethode niet worden toegepast in oprichtingssituaties. De Afdeling ziet geen aanleiding in dit geval anders te oordelen.

Gelet op het vorenstaande hebben verweerders bij het nemen van het bestreden besluit met het terzijde schuiven van het emissie-stand-still-beginsel een onjuiste toepassing aan het ammoniakreductieplan gegeven.

2.3. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient reeds hierom te worden vernietigd. De overige beroepsonderdelen hoeven geen behandeling meer.

2.4. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Son en Breugel van 14 augustus 2001;

III. veroordeelt burgemeester en wethouders van Son en Breugel in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 673,45, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Son en Breugel te worden betaald aan appellanten;

IV. gelast dat de gemeente Son en Breugel aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 204,20) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd en mr. K. Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Beurmanjer - de Lange, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Beurmanjer-de Lange
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002

241-373.