Uitspraak 200103592/1


Volledige tekst

200103592/1.
Datum uitspraak: 22 mei 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

appellanten,

tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 16 mei 2001 in het geding tussen:

appellanten

en

burgemeester en wethouders van Ede.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2000 hebben burgemeester en wethouders van Ede (hierna: burgemeester en wethouders) appellanten onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven om de blokhut/berging bij het recreatiewoonverblijf op het perceel [locatie 1] te [plaats], nader bekend als kavel […], kadastraal bekend gemeente Lunteren, sectie […], nr. […], […] en […] (hierna: het perceel) zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen een termijn van uiterlijk zes weken na dagtekening van het besluit te slopen.

Bij besluit van 26 februari 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie bezwaar- en beroepschriften van 30 januari 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 16 mei 2001, verzonden op 12 juni 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de president) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 8 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 7 januari 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2002, waar appellanten in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. G.G.H. Rijkse, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Vast staat dat de berging is gebouwd zonder de daarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet vereiste bouwvergunning. Burgemeester en wethouders waren dan ook bevoegd handhavend op te treden.

2.2. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie.

2.3. Een bijzonder geval kan worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisatie.

Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Natuurgebied Veluwe” rust op het perceel de bestemming “Verblijfsrecreatie”.

Ingevolge artikel 9, derde lid, onder b, van de bij dit plan behorende voorschriften, voor zover hier van belang, zijn vrijstaande bijgebouwen bij recreatiewoningen niet toegestaan. Het oppervlak van een recreatiewoonverblijf mag ten hoogste 75 m2 bedragen

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder o, van de voorschriften wordt onder een recreatiewoonverblijf, voor zover hier van belang, verstaan een permanent aanwezig gebouw of bouwsel op wielen groter dan 45 m2.

Nu het chalet van appellanten een oppervlak van 70 m2 heeft, moet het worden aangemerkt als een recreatiewoonverblijf en is een vrijstaande berging niet toegestaan. Het bestemmingsplan biedt geen vrijstellingsmogelijkheden. De president heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat van een concreet zicht op legalisatie geen sprake is.

2.4. Ook het door appellanten gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Niet gebleken is dat burgemeester en wethouders elders op het recreatieterrein wel bergingen bij recreatiewoonverblijven toestaan dan wel zouden gedogen.

2.5. Dat, zoals appellanten betogen, de tuinspullen niet binnen kunnen worden opgeborgen, levert evenmin een bijzonder geval op, op grond waarvan burgemeester en wethouders hadden moeten afzien van handhaving.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.

w.g. Troostwijk w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002

58-398.